Cette leçon contient 59 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Thema 5 Waarneming, gedrag en regeling
Slide 1 - Diapositive
BS 5.1 Je omgeving waarnemen
Leerdoelen:
- Je kunt de werking van zintuigen beschrijven.
- Je kunt de zintuigen benoemen met hun ligging en hun prikkel.
Slide 2 - Diapositive
De dingen om je heen kun je horen, zien, ruiken, proeven en voelen. Dit doen we met onze zintuigen, maar we hebben ook onze hersenen daarbij nodig.
Slide 3 - Diapositive
Waarnemen
Waarnemen = Prikkels uit de omgeving opvangen met je zintuigen.
Prikkels = Invloeden uit je omgeving. (bijv. Licht, geluid, geur en aanraking)
Slide 4 - Diapositive
Waarneming
Wat zie je op dit plaatje?
Waarnemingen kunnen dus verschillend zijn!!!
Slide 5 - Diapositive
Zintuigcellen: zijn cellen die zijn aangesloten op zenuwen die verbonden zijn met je hersenen.
Impulsen: elektrische signaaltjes (seintjes)die via de zenuwen naar je hersenen gaan.
Slide 6 - Diapositive
Al je zintuigen samen noem je het zintuigenstelsel.
Slide 7 - Diapositive
We kunnen ook pijn waarnemen, dit doen we met pijnpunten. Dit zit overal in je lichaam.
Alle zintuigen met hun prikkel op een rij:
Slide 8 - Diapositive
Wat is een prikkel?
A
Een verandering in de omgeving
B
Een elektrisch signaal
C
Een zintuig
D
Een waarneming
Slide 9 - Quiz
Een prikkel wordt opgevangen door een zintuigcel. Deze maakt een impuls. Wat is een impuls?
A
Een chemische reactie in je lichaam
B
Een elektrisch signaal
C
Hetzelfde als een prikkel
Slide 10 - Quiz
Impuls
Hersenen
Zintuig
Prikkel
Slide 11 - Question de remorquage
Zintuigen
Prikkels
Licht zintuig
Gehoor zintuig
Reuk zintuig
Smaak zintuig
Warmte zintuig
Muziek
Vieze sokken
Vuurwerk
Een schouderklopje
Snoep dat op tafel ligt
Slide 12 - Question de remorquage
Match de prikkel met het juiste zintuig.
Druk-
zintuig
Evenwichts-
zintuig
Smaak-
zintuig
Gezichts-
zintuig
Tastzintuig
Druk
Licht
Zwaarte-
kracht
Smaak
Lichte aanraking
Slide 13 - Question de remorquage
Tekst
gezichts- zintuig
gehoor- zintuig
reuk- zintuig
tast- zintuig
smaak- zintuig
evenwichts-zintuig
Slide 14 - Question de remorquage
BS 5.2 Voelen, ruiken en proeven
Leerdoelen:
- Je kunt de bouw en functies van de huid beschrijven.
- Je kunt benoemen hoe je verschillende geuren ruikt.
- Je kunt benoemen hoe je verschillende smaken proeft.
Slide 15 - Diapositive
DEEL 1 de huid
In de huid, je grootste orgaan, liggen verschillende zintuigcellen waarmee je kunt voelen.
Opperhuid: bovenste laag van de huid, bestaat uit hoornlaag en kiemlaag. Hoornlaag: Dode cellen, die afslijten. Beschermt: uitdroging, beschadiging en ziekteverwekkers tegen houden.
Kiemlaag: Levende cellen, die delen en de hoornlaag aanvullen van onderaf.
Slide 16 - Diapositive
Lederhuid: tweede laag van de huid. Hier liggen de zintuigen, haarspiertjes, bloedvaten, zweetklieren en pijnpunten. Onderhuidse bindweefsel: laag vet onder de huid, isolatie (warm houden), reservevoedsel.
Slide 17 - Diapositive
Brandwond: beschadiging van de huid door warmte, een chemische stof of elektriciteit.
Als je huid kapot gaat kan die je niet meer beschermen tegen bacteriën, je verliest ook vocht en warmte.
Slide 18 - Diapositive
De huid:
De huid bestaat uit verschillende onderdelen. In welk deel liggen je zintuigen in de huid?
A
Hoornlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid
D
Onderhuidse bindweefsel
Slide 19 - Quiz
Wat is de huid?
A
een cel
B
een weefsel
C
een orgaanstelsel
D
een orgaan
Slide 20 - Quiz
De huid heeft 3 taken. Wat is GEEN taak van de huid?
A
beschermen tegen giftige gassen uit de lucht
B
beschermen tegen vuil en ziekteverwekkers
C
beschermen tegen beschadigingen van je spieren
D
beschermen tegen de zon
Slide 21 - Quiz
Bekijk de afbeelding van de huid.
Geef de namen van onderdeel 1 t/m 3
1
2
3
kiemlaag
hoornlaag
Lederhuid
Slide 22 - Question de remorquage
Welke onderdelen van de huid zijn dit?
Haartje
Opperhuid
Lederhuid
Zweetkliertje
Haarzakje
Bloedvaten
Onderhuids bindweefsel
Vet
Slide 23 - Question de remorquage
Wat moet je doen bij een brandwond?
A
kleding snel lostrekken van de wond
B
1 uur koelen met ijskoud water
C
10 minuten koelen met lauw, stromend water
D
in bad gaan zitten
Slide 24 - Quiz
We hebben van deze BS alleen de huid behandeld.
Je maakt nu opdr: 1, 2, 6, 7
Volgende les gaan we verder met deel 2 van deze BS.
Slide 25 - Diapositive
Deel 2 Ruiken en Proeven
Bovenin je neusholte ligt je reukzintuig.
Hier liggen in het neusslijmvlies reukzintuigcellen die gevoelig zijn voor geur.
Als deze worden geprikkeld door geurende gassen geven ze een impuls af naar de hersenen.
Slide 26 - Diapositive
Op onze tong ligt het smaakzintuig.
Op je tong liggen fijne groeven en in die groeven liggen de smaakknopjes. Hier liggen de smaakzintuigcellen.
We kunnen 5 smaken proeven: zoet, zuur, zout, bitter en umami (hartig)
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
............ zijn de prikkels voor het reukzintuig.
A
Neusslijmvliezen
B
Reukzintuigen
C
Tongen
D
Geurstoffen
Slide 29 - Quiz
Er komt een geurstof in je neus. Je reukzintuig wordt geprikkeld. Wat gebeurt er nu met je reukzintuig?
A
Het reukzintuig maakt impulsen en stuurt die naar de hersenen.
B
Het reukzintuig ontvangt impulsen en reageert hierop.
C
Het reukzintuig maakt prikkels en stuurt die naar de hersenen
D
Het reukzintuig neemt een geur waar.
Slide 30 - Quiz
Reukzintuig
Neusslijmvlies
Neusholte
Geurstoffen
Tong
Keelholte
Slide 31 - Question de remorquage
Als je verkouden bent kan je minder proeven. Waarom?
A
het reukorgaan is verstopt
B
het smaakorgaan is verstopt
C
er zijn minder geuren in je mond
D
door het virus is het kapot
Slide 32 - Quiz
Welke smaken kan je proeven?
A
Bitter, umami en zoet
B
Zoet, zout en zuur
C
Zout, zoet en bitter
D
Zout, zoet, bitter, zuur en umami
Slide 33 - Quiz
Maak nu heel 5.2 af: opdr 1 t/m 8
Wat niet af is is huiswerk.
Is er tijd over in de les? Maar de samenhang opdr. 10
Slide 34 - Diapositive
Wat kun je minder goed proeven wanneer je verkouden bent?
A
Een kaneelstok.
B
Een suikerklontje.
C
Een zout dropje.
D
Een zure mat.
Slide 35 - Quiz
BS 5.3 Horen en zien
Leerdoelen:
- Je kunt de delen van het oor benoemen met hun functie. - Je kunt de bouw en werking van het oog beschrijven.
Slide 36 - Diapositive
DEEL 1 Horen Buiten, midden, binnen oor.
Met gehoorzintuig neem je geluiden (trillingen van lucht)waar.
Oorschelp: vangt deze trillingen op en brengt ze de gehoorgang in.
Daar botsen de trillingen tegen het trommelvlies dit gaat vervolgens ook trillen.
In de gehoorgang zitten nog oorsmeerkliertjes, deze maken oorsmeer dat het
trommelvlies soepel houdt zodat het goed kan trillen.
Hier achter zitten de gehoorbeentjes, de kleinste botjes van ons lichaam. Deze geven de trillingen door aan venster van het
slakkenhuis.
Slide 37 - Diapositive
player.ntr.nl
Slide 38 - Lien
Het slakkenhuis is gevuld met vloeistof, deze vloeistof gaat ook trillen. In de vloeistof van het slakkenhuis liggen de zintuigcellen. Deze nemen de trillingen waar en geven een impuls, via de gehoorzenuw, door aan de hersenen.
Buis van Eustachius: een buis die keel en trommelholte verbind.
Deze buis is meestal dicht, tenzij je slaapt of slikt.
Lucht gaat van keelholte naar trommelholte. Dit herstelt luchtdruk en zorgt dat het trommelvlies goed blijft staan.
Slide 39 - Diapositive
Binnen oor
Buiten oor
Midden oor
Slide 40 - Question de remorquage
In de linkerkolom staan kenmerken en functies van onderdelen van het oor in willekeurige volgorde.
Sleep de kenmerken en functies (A tot en met C) naar de bijbehorende onderdelen (1 tot en met 3)
gehoorgang
slakkenhuis
gehoorbeentje
bevat vloeistof en zintuigcellen
geleid geluiden naar het trommelvlies
geeft trillingen door
Slide 41 - Question de remorquage
1
2
3
4
5
6
7
89
10
Oorsmeerkliertjes
Leerdoel: de onderdelen van het oor noemen in een schematische tekening.
Slakkenhuis
gehoorbeentjes
Gehoorgang
Oorschelp
Trommelvlies
Evenwichtsorgaan
Gehoorzenuw
Buis van Eustachius
Trommelholte
Slide 42 - Question de remorquage
Doordat een impuls naar de ........ gaat hoor je geluid
A
Oren
B
Hersenen
C
Trommelvlies
D
Gehoorgang
Slide 43 - Quiz
Wat is de buis van Eustachius?
A
Dat is de verbinding met de mond en de keel.
B
Dat is de verbinding tussen het oog en de mond.
C
De verbinding tussen het oog en het oor.
D
Deze buis is de verbinding tussen het oor en de keelholte.
Slide 44 - Quiz
Wat is de functie van de buis van Eustachius?
A
het afvoeren van binnen gedrongen stofdeeltjes
B
het afvoeren van overtollig oorsmeer
C
het gelijk houden van de luchtdruk aan beiden kanten van het trommelvlies
D
het verder geleiden van geluidstrillingen
Slide 45 - Quiz
Maak nu van BS 5.3 opdr 1, 2, 8.
Wat niet af is wordt huiswerk voor volgende les.
Slide 46 - Diapositive
DEEL 2 Zien
Wenkbrauw:
voorkomen dat zweet/water je oog in loopt.
Wimpers: Beschermen je oog tegen
vuil en fel licht.
Harde oogvlies: witte gedeelte van het oog, zitten oogspieren aan vast. Oogspieren: daarmee kunnen we onze ogen alle kanten opdraaien. Iris: gekleurde gedeelte van je oog. Pupil: opening in de iris, hier komt licht je oog binnen. Hoornvlies: doorzichtige laag over je pupil en iris.
Traanklier: produceren traanvocht dit wordt door je ooglid verspreidt. Traanbuis: voert traanvocht af naar de neusholte.
Slide 47 - Diapositive
www.bioplek.org
Slide 48 - Lien
Het oog:
netvlies
oogzenuw
lens
Hoornvlies
vaatvlies
Slide 49 - Question de remorquage
Beschermt het oog tegen vuil en te fel licht
Beschermt het oog tegen uitdroging
Verspreidt traanvocht over het oog
Zorgt ervoor dat zweet langs het oog loopt
Produceert traanvocht
Ooglid
Traanklier
Traanvocht
Wenkbrauw
Wimper
Slide 50 - Question de remorquage
Mk van 5.3 opdr. 3, 4 en 7.
Slide 51 - Diapositive
DEEL 3
Pupilreflex: het groter of kleiner worden van de pupil afhankelijk van de hoeveelheid licht.
Slide 52 - Diapositive
Lens kan boller en platter worden. Het beeld kom zo precies op de gele vlek op je netvlies.
Beeld is op zijn kop, je hersenen draaien dit beeld om.
Slide 53 - Diapositive
Bijziend: dichtbij kun je goed zien, ver weg niet. Ooglens te bol of je oogbol te lang.
Verziend: ver weg kun je goed zien, dichtbij niet. Ooglens te plat of oogbol te kort.
Slide 54 - Diapositive
Hoe noem je het groter en kleiner worden van de pupil?
A
oogreflex
B
pupilreflex
C
accomoderen
D
accomodatiereflex
Slide 55 - Quiz
Het boller of platter maken van de lens noemen we accomoderen. Als de lens plat is, dan.....
A
zien we van dichtbij scherp
B
zien we van veraf scherp
C
Dan is er veel lichtinval
D
Dan is er weinig lichtinval
Slide 56 - Quiz
Welk oog is bijziend en welk oog is verziend?
Verziend
Bijziend
Slide 57 - Question de remorquage
Timo leest in de schemering een boek. Hoe ziet zijn pupil eruit? Hoe ziet zijn lens eruit?