1.4 speaking (7-10)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 1

Hello V1KT1! :) 

Phone in the phonebag? Coat in the hallway? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!

Today:

1. Homework check:

Maken: opdracht 29 t/m 31

2.  SO en proefwerk

3. Grammar:

to be, have got, alphabet

4. Get to work!

5. Activity 

Goals (at the end of this lesson...) :

- Heb je in het Engels gepraat.

- Heb je geoefend met de grammatica van unit 1

- Heb je de stof van unit 1 herhaald.

- Heb je goed meegedaan.

1. Homework check:

Wat was het huiswerk?

Leren: 

- phrases unit 1.4

Maken:

- Unit 1.4 speaking opdracht 29, 30 en 31

Ik loop langs om jullie werk te controleren. Jullie mogen zachtjes kletsen!

2. Planning eerste SO & proefwerk

Schrijf op in je agenda:

Donderdag 14 okt (3e uur):

SO unit 1

Leren:

- Grammar unit 1 (p. 82 / 83)

- Phrases unit 1 (p. 85 / 86)

- Vocabulary unit 1 (p. 84)

Maandag 18 okt (6e uur):

Proefwerk unit 1

Leren:

Hier hoef je niet extra voor te leren. 

Wat is een werkwoord ook al weer?

1. Iets wat je kunt doen
2. Iets wat vroeger zo was maar nu niet meer
3. Een persoon

Een werkwoord kan verschillende vormen aannemen (denk aan am / are / is). Hiervoor kijk je naar...

1. De hoofdletters
2. Het onderwerp (wie / wat)
3. Wanneer het gebeurde

Het werkwoord 'to be' betekent...

1. werken
2. doen
3. gaan
4. zijn

Werkwoord 'to be'

I

you / we / you / they

He / she / it

am

are

is

Maak van deze bevestigende zin (+) een ontkennende zin (-):
I am happy.

Vertaal de zin. Gebruik de goede vorm van het werkwoord 'to be':
Jij bent boos.

Sofia is my girlfriend.
Waardoor zou je 'Sofia' kunnen vervangen?

1. I
2. You
3. He
4. She

Opdracht 32b

1. Vertel hoe je heet.

2. Vertel dat je niet Engels bent.

3. Vertel waar je vandaan komt.

4. Vertel hoe oud je vader is.

5. Vertel hoe oud je moeder is.

6. Vertel wie je vrienden zijn.

Tell your classmate(s) something about yourself. Take turns.

- Groepjes van 2 (/3).

- Iedereen geeft antwoord.

- In het Engels.

- Gebruik 'to be'.

Wat is de Nederlandse vertaling van het werkwoord 'have got'?

I / you/ we / you / they

1. have got
2. has got

he / she / it

1. have got
2. has got

Maak van de volgende bevestigende zin (+) een vragende zin (?):
You have got a pen.

Vertaal de zin. Gebruik de goede vorm van het werkwoord 'have got':
Zij heeft een vriendje.

Opdracht 33b

Stel de vragen aan elkaar. Verzin zelf ook nog twee vragen.

Have you got…

1. a friend?
2. any sisters?
3. lessons today?
4. Ms Demir for English?
5. bread for lunch?
6. an iPhone?
7. …
8. …

Example:

* Have you got a friend?

- Yes, I've got a friend. 

- No, I haven't got a friend.

- 1 iemand stelt de vragen

- 1 iemand geeft antwoord

- Ruil daarna van rol

- Zelfde groepjes

Welk woord spel ik?

Welk woord spel ik?

Welk woord spel ik?

4. Get to work

Do:

Unit 1.4 speaking

• Opdracht 35, 36 (werkboek) en practise more grammar 1, 2 en 3.

Niet af = huiswerk

Klaar? 
Leren voor je toets(en)

How?

- Eerste 5 min in stilte

- Daarna zachtjes overleggen

- Steek je hand op bij vragen

- Tot afsluiting van de les

Homework

Noteer in je agenda voor maandag 11 oktober (6e uur):

Maken: opdracht 35, 36 (in je boek) + practise more grammar 1, 2, 3 (online)

Herhalen: grammar, phrases, vocabulary unit 1 

Welke letter in het Engels rijmt er op 'red'?

Vertaal de volgende twee zinnen naar het Engels:
Wij zijn vrienden.
Zij hebben een hond.

Blooket unit 1