grammar en vocab quiz

Short B1 conjunction/signal wors quiz
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Short B1 conjunction/signal wors quiz

Slide 1 - Diapositive

We will arrive at 8.00 ___ our train is late.
A
so
B
unless
C
and

Slide 2 - Quiz

You can play Fortnite ___ you finish your chores.
A
if
B
because
C
and

Slide 3 - Quiz

Nordic countries ___ Sweden still have a lot of Viking burial sites scattered across the countryside.
A
because
B
such as
C
but

Slide 4 - Quiz

He has lived in The Hague ___ 2010.
A
since
B
however
C
despite

Slide 5 - Quiz

"The tv is broken, (...) someone threw a rock at it."
A
That's why
B
Because
C
Therefore
D
And

Slide 6 - Quiz

Bereik en beheersing woordenschat
-  Een goede woordenschat om zich te uiten over dagelijkse onderwerpen (bijv. familie, wonen, vrijetijdsbesteding, dagelijks werk en interesses). Eenvoudige voorzetselcombinaties(bijv. walking to, waiting for, tobelieve in) zijn meestal correct.
- Je gebruikt voorzetsels (bijv. on, to, for, in, with) vrijwel altijd correct, ook in complexe combinaties (bijv. prior to, feeling
towards, on behalf of, thanks to, regardless of). 

Slide 7 - Diapositive

Short B1 vocabulary quiz
These words you need to know when you are on this level.

Slide 8 - Diapositive

Are you going to___for a job in the new company?
A
promote
B
work
C
resign
D
apply

Slide 9 - Quiz

My in-laws ___us some money so that we could renovate the kitchen.
A
owed
B
borrowed
C
lent
D
owned

Slide 10 - Quiz

How fantastic! My son's just been
A
unemployed
B
fired
C
sacked
D
promoted

Slide 11 - Quiz

Productiestrategieën
- Je gebruikt complexere strategieën bijv. de boodschap op hoofdpunten uitwerken, begrippen omschrijven, wisselen van communicatietactiek of het publiek om bevestiging vragen van een gebruikte vorm).
- Je houdt de presentatie gaande met complexere strategieën(bijv. om feedback vragen, begrippen omschrijven op basis van kenmerken, vergissingen corrigeren op aangeven van het publiek , fouten corrigeren die tot onbegrip leiden, variëren in formulering of parafraseren = omschrijving met andere woorden, bij tekort aan woordenschat)

Slide 12 - Diapositive

Vloeiendheid
- Je hebt soms nog pauzes, maar je bent goed te volgen.
- Je hebt soms nog pauzes, maar kan zonder hulp verdergaan
- Het spreektempso is gelijkmatig, met weinig pauzes

Slide 13 - Diapositive

Grammatica
- Woordvolgorde correct (wie doet wat waar wanneer)
- Werkwoordsvormen correct (maakt ook gebruik van past simple, present en past perfect, present en past cont. en future simple)
- Juist gebruik van lidwoorden, bijv. naamwoorden, bijwoorden en voorz-woord combinaties (at school, I play  football at en niet by)

Slide 14 - Diapositive

Short B1 grammar quiz
These grammar components you need to know when you are on this level.

Slide 15 - Diapositive

Everyone know that___cats like fish. It's difficult to find one which doesn't.
A
a
B
an
C
the
D
__

Slide 16 - Quiz

The mission didn't take as long ___they thought.
A
than
B
that
C
so
D
as

Slide 17 - Quiz

If I ___tomorrow's exam, I'll retake it next week.
A
fail
B
failed
C
will fail
D
would fail

Slide 18 - Quiz

The meat has to ____today or it'll go off.
A
be ate
B
eat
C
be eaten
D
being eaten

Slide 19 - Quiz

Uitspraak
- Duidelijk, verstaanbaar met Ned. accent, boodschap moet overkomen. Je maakt af en toe fouten in de uitspraak bij niet alledaagse woorden.
- Je hebt heldere, natuurlijke uitspraak en intonatie

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Noem 2 foutjes in de uitspraak bij Louis van Gaal.

Slide 22 - Question ouverte

Afstemming taalgebruik op doel en publiek
Je gebruikt de belangrijkste beleefdheidsconventies (bijv. thank you for
having me, I’m glad you could make it, I hope to see you soon) correct.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Interactie gesprekken
Je kan het gesprek beginnen of beëindigen en gaande houden.
 (bijv. verheldering vragen, begrippen redelijk kunnen omschrijven of wisselen van communicatietactiek)om de communicatie in stand te houden.
Je gebruikt complexere strategieën (bijv. om feedback vragen, begrippen omschrijven op basis van kenmerken, vergissingen corrigeren op aangeven van de gesprekspartner) om de communicatie in stand te houden en te stimuleren.
Je gebruikt complexere strategieën (bijv. zoals fouten corrigeren die tot onbegrip leiden, variëren in formulering, tijd winnen door standaardzinnen te gebruiken of vervolgvragen stellen ter verduidelijking)
Voorbeeld: could you be more specific? / sorry but I don't quite follow you/ what do you think? I'm afraid you're mistaken, in other words/ could you rephrase that?

Slide 25 - Diapositive

Waar moet je aan voldoen?
B1 gesprekken voeren: Ik kan de meeste situaties aan die zich kunnen voordoen tijdens een reis in een gebied waar de betreffende taal wordt gesproken. Ik kan onvoorbereid deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of mijn persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen).

Slide 26 - Diapositive

Examenopdracht gesprek over stage ervaring
Let op de volgende dingen:
- Zorg dat je het gesprek begint met groeten.
- Zorg ervoor dat je het gesprek ook netjes afsluit dmv. een groet (niet te amicaal zoals "Laters of see ya"!)
- Als een vraag niet duidelijk is, vraag om duidelijkheid ( I don't really understand, could you give an example of If I'm correct, you said (that)....)
-Gebruik zo min mogelijk Nederlandse woorden.  Als je een woord niet weet, probeer het te omschrijven. 

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive