2.2 4g

Wat is sparen?
Er zijn drie redenen om te sparen (spaarmotieven):

  • sparen voor een doel;
  • sparen voor de rente;
  • sparen uit voorzorg.

1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat is sparen?
Er zijn drie redenen om te sparen (spaarmotieven):

  • sparen voor een doel;
  • sparen voor de rente;
  • sparen uit voorzorg.

Slide 1 - Diapositive

Samengestelde interest

  • Rente op rente
  • Wat is rente op rente?
Enkelvoudige interest

  • Geen rente op rente, alleen rente over de hoofdsom

Slide 2 - Diapositive

Samengestelde interest

Startbedrag: € 100, rente 5%, periode 3 jaar
Begin van tweede jaar € 105
Eind jaar 2: € 105 + (5% van € 105) € 5,25 =         € 110, 25


  • De ontvangen rente bestaat uit € 5,25.
  • € 5 is afkomstig als rente over het OORSPRONKELIJKE startbedrag van € 100
  • € 0,25 is afkomstig van de in jaar 1 ontvangen rente (die was € 5) en daarover ontvangen we OOK 5% rente, ofwel € 0,25
  • OFWEL RENTE OP RENTE!
Enkelvoudige interest

Startbedrag: € 100, rente 5%, periode 3 jaar
Begin van tweede jaar € 105
Eind jaar 2: € 105 + (5% van € 100) € 5 =          € 110

  • Je blijft alleen rente ontvangen over het startbedrag.

Slide 3 - Diapositive

Variabele of vaste rente?
Gewone spaarrekening -->
                            variabele rente 

Spaardeposito --> vaste rente
(spaargeld staat dan voor een langere termijn vast)

Slide 4 - Diapositive

Dividend
Winst die een bedrijf uitkeert aan de aandeelhouders.

Slide 5 - Diapositive

Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 6 - Quiz

Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€40,00
B
€120,00
C
€60,00
D
€100,00

Slide 7 - Quiz

Waren wordt er gezegd:
'geld lenen kost geld'
A
omdat je rente krijgt
B
omdat je rente moet betalen

Slide 8 - Quiz


Hoe lager het spaarbedrag, hoe ........ de rente.
A
hoger
B
lager

Slide 9 - Quiz


2,4% rente over €1.590
A
€34,20
B
€31,95
C
€31,20
D
€38,16

Slide 10 - Quiz