Tenses 2 (tijden)

Grammar: Tenses
  • Korte herhaling vorige uitleg over werkwoorden
  • past perfect
  • future
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1-3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammar: Tenses
  • Korte herhaling vorige uitleg over werkwoorden
  • past perfect
  • future

Slide 1 - Diapositive

Present simple vs present continuous
Vergelijk de voorbeeldzinnen. Weet je nog wat het verschil is tussen de present simple en de present continuous?

Slide 2 - Diapositive

Present simple vs present continuous

Slide 3 - Diapositive

We ... the news. We ... it every day.

A
watch / watch
B
watch / are watching
C
are watching / watch
D
are watching / are watching

Slide 4 - Quiz

Past simple & Past continuous
Kijk naar het voorbeeld waarbij beide tijden in één zin staan.
  • Emma was gaming when I entered her room.

Je ziet hier ook al een belangrijk verschil: de kamer binnen lopen duurt een kort moment. Het gamen duurt langer dan een kort moment.

Slide 5 - Diapositive

Past simple & Past continuous
Je gebruikt de past simple en de past continuous samen in een zin om aan te geven dat iets gebeurde (simple) terwijl iets anders al aan de gang was (continuous).
  • Michael was watching TV when John phoned him.

Slide 6 - Diapositive

Carin (do yoga) while I (read) the newspaper.

Slide 7 - Question ouverte

When we (leave) the office, it (snow).

Slide 8 - Question ouverte

Past simple vs present perfect
Wat is in grote lijnen het verschil tussen de past simple en de present perfect?

Slide 9 - Diapositive

present perfect
Present perfect: er is een link met het heden:
  • in het verleden begonnen en duurt nu nog voort
  • ervaringen tot nu toe
  • resultaat uit het verleden is nu merkbaar of nu van belang

Slide 10 - Diapositive

Skiing is dangerous! Sam _____ (to break) his leg twice already.

Slide 11 - Question ouverte

past perfect
Je gebruikt de past perfect als iets in het verleden eerder is gebeurd dan een ander punt in het verleden.
  • She had just fixed the car when I arrived.

Op een tijdlijn ziet dat er zo uit:

Slide 12 - Diapositive

Verschil past perfect / past simple
Met de past perfect geef je aan dat iets vóór een andere gebeurtenis in het verleden gebeurde.
  • I had just turned on the laptop when she came in.
De past simple gaat over op zichzelf staande gebeurtenissen in het verleden die geen direct gevolg voor andere dingen in het heden, verleden of toekomst hebben.
  • She just came in. That was it – nothing else.


Slide 13 - Diapositive

We had sent the apology before the customer had complained.
A
Correct
B
niet correct

Slide 14 - Quiz

We had sent the apology before the customer had complained.

We had sent the apology before the customer complained.

Slide 15 - Diapositive

My boss asked me to clean up the mess I had already taken care of ages before.
A
Correct
B
niet correct

Slide 16 - Quiz

Norah said she hadn’t felt so happy in years.
A
Correct
B
niet correct

Slide 17 - Quiz

The factory had changed the formula after the sugar ban took effect.
A
Correct
B
niet correct

Slide 18 - Quiz

The factory had changed the formula after the sugar ban took effect.

The factory changed the formula after the sugar ban took effect.

Slide 19 - Diapositive

Future
Dit zijn de manieren waarop je de future kunt maken:
  •  future met present simple
  •  future met present continuous
  •  future met am/are/is going to (plus hele ww)
  •  future met shall of will (plus hele ww)

Slide 20 - Diapositive

Future: Present simple
Dingen die volgens een voorspelbare regelmaat gebeuren. Denk aan je rooster op werk of school, de dienstregeling van het ov, of begintijden van films.
  • The train leaves at 11:15.
  • We close the shop at 12.
  • High tide arrives at 04:38.
  • The film starts at 21:15.

Slide 21 - Diapositive

Future: present continuous
Dingen die binnenkort op een afgesproken tijdstip gaan gebeuren. Informeel. Denk bijvoorbeeld aan uitgaan, sporten, samen eten of aan een project voor school werken.

  • We are having a party at Danny’s on Friday.
  • I’m playing football with my mates tomorrow.

Slide 22 - Diapositive

Future: to be going to
Dingen die gaan gebeuren waar bewijs voor is of dingen die eerder al besloten zijn (een vaststaand plan).
  • We are going to go to Tanzania next summer.
  • Look at that cloud, it is going to rain.

Slide 23 - Diapositive

Future: Will
Dingen waarvan niet op één of andere manier vaststaat dat ze gaan gebeuren of dingen die ter plaatse beslist worden.
Kan worden afgekort tot ’ll.
  • I will help you tomorrow.
  • I think it will rain then. 
  • He’ll probably understand.
  • They will try to explain.

Slide 24 - Diapositive

Future: samenvatting

Slide 25 - Diapositive

The train ... at 17:03.

A
departs
B
is going to depart

Slide 26 - Quiz

We ... to the cinema tonight.

A
are going
B
will go

Slide 27 - Quiz

She ... to Oslo next year.
A
is going to move
B
moves

Slide 28 - Quiz

They ... us some day.

A
are going to visit
B
will visit

Slide 29 - Quiz

Opdrachten
Grammar Practice: Verbs
  • Present simple & present continuous: Grammar 01, 03, 28
  • Past simple & past continuous: Grammar 02, 04, 29
  • Past simple & present perfect: Grammar 02, 05, 30
  • Past perfect: Grammar 06, 31
  • Future: Grammar 07, 32

Slide 30 - Diapositive