werkwoorden, regelmatig en onregelmatig Groep 2

Werkwoorden, regelmatig en onregelmatig 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoorden, regelmatig en onregelmatig 

Slide 1 - Diapositive

Regelmatige- en onregelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden:
Onregelmatige werkwoorden:
- veranderen niet van klank
(bijv.  ich laufe - du laufst)
- worden volgens vaste manier vervoegd (bijv. feesttenten) 
- veranderen van klank 
(bijv. ich bin, er ist) 
- uitzonderingen, geen vaste regels, moet je uit het hoofd leren

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

wat ga je doen?
je maakt de volgende opdrachten zelfstandig 

hoe ga je dat doen?
stil, voor jezelf

hulpmiddelen:
geen

tijd: 
20 minuten

klaar?
Meld het je docent  

Slide 4 - Diapositive

Regelmatig werkwoord 
Onregelmatig werkwoord 
kaufen - ihr kauft
essen- er isst
sein- ich bin
haben- ihr habt 
wohnen- du wohnst 
bleiben- ihr bleibt 
können- ich kann
wollen- ich will 
reisen- du reist 
werden- du wirst

Slide 5 - Question de remorquage

Sleep de vervoeging naar de bijbehorende stam 
Sehen
Mögen
können 
schlafen 
werden 
ihr seht
ich mag 
sie schläft
ich kann
du wirst 
ihr mögt
er sieht
Ihr könnt
ich schlafe
er wird

Slide 6 - Question de remorquage

Zoals je misschien al wel hebt gezien, lijken de vervoegde werkwoorden op hun stam: (sehen- er sieht, essen- ihr eßt) 
deze info is handig voor de volgende opdrachten...

Slide 7 - Diapositive

spielen:
ich ... gerne draußen
(ik speel graag buiten)

Slide 8 - Question ouverte

Wohnen:
wir .... in den Niederlanden
(wij wonen in Nederland)

Slide 9 - Question ouverte

haben:
du ... eine Schwester
(jij hebt een zus)

Slide 10 - Question ouverte

sein:
ich ... die Beste
(ik ben de beste)

Slide 11 - Question ouverte


Vertaal het vetgedrukte woord: 
       Du liest die Zeitung

Slide 12 - Question ouverte


Vertaal het vetgedrukte woord
Er isst Pommes mit Schnitzel  

Slide 13 - Question ouverte

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 14 - Quiz

es (kommen)
A
kommt
B
kommst
C
kommet
D
komet

Slide 15 - Quiz

ihr (antworten)

A
antwort
B
antwortest
C
antwortet
D
antworten

Slide 16 - Quiz

sie (tanzen) enkelv.
A
tanzt
B
tanze
C
tanzen
D
tanzst

Slide 17 - Quiz

Stelling: ik vind dat ik de werkwoorden nu voldoende/goed beheers
Eens
Oneens

Slide 18 - Sondage

Bij oneens, hoe komt dat / waar ligt dat aan?

Slide 19 - Question ouverte

Ik vond dit:
Makkelijk
Moeilijk
Ging wel / redelijk

Slide 20 - Sondage

Evaluatie: wat vond je van deze les?

Slide 21 - Question ouverte