Examentraining Leesteksten 4T

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Inleiding

• tijdplanning
• indeling examen
• benodigdheden
• aanpak teksten

Hoeveel tijd heb je voor het eindexamen Engels?

1. anderhalf uur
2. twee uur
3. twee en een half uur
4. drie uur

Wat neem je mee voor je examen Engels?

Indeling Examen

Aanpak teksten

• meerkeuzevragen
• open vragen

• gatenteksten



• juist/onjuist vragen
• zoekvragen
• volgorde vraag
• woordenboekgebruik
• linking words
• adviezen

Meerkeuzevragen

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
9. Wat is je eigen antwoord?
10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
11. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
12. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met je antwoord.
13. Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.

 Open vragen

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.


9. Onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat..


10. Formuleer duidelijk
11. bij de vraag staat hoe je moet antwoorden. bijv. Geef antwoord in het Nederlands OF Citeer (Schrijf over uit de tekst).

Gatenteksten

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).


8. Bekijk het stukje voor en na de  gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)



9. Wat is je eigen antwoord?
10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
11. Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
12. Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.
    

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
9. Wat is je eigen antwoord?
10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
11. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
12. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.

Zoekvragen

1.  Lees de zoekopdracht/vraag goed door
2.  kijk naar de verschillende rubrieken: staan ze alfabetisch, op onderwerp
3.  Lees de 'kopjes' en beslis dan of het noodzakelijk is dat stuk te lezen.
4. Beantwoord de vraag
5. Controleer of je juist geformuleerd hebt en de vraag echt beantwoord hebt.

Volgorde vraag

Bij een volgordevraag moet je alinea’s in de juiste volgorde zetten zodat je weer een goedlopend artikel krijgt.

Twee dingen zijn hierbij erg belangrijk:

1. Kennis van de structuur van een artikel: inleiding – middenstuk – afsluiting/ conclusie
   
2. Verbanden tussen de alinea’s herkennen

Woordenboek

1. Bekijk eerst of je de betekenis in de context weet.


2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
3. Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
4. Er staan vaak meerdere betekenissen. Zoek de meest passende.
5. Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

1 Bestudeer de signaalwoorden

Adviezen

1. Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws.
2. Lees Engelse boeken, artikelen.
3. Brede woordenschat maakt teksten lezen gemakkelijker. Bestudeer woordenlijsten.
4. Hoofdstuk 20 van het examenidioom
5. Oefen met examenteksten - examenbundel of examenblad.nl

Woordquiz

"He will not return ........ we get back," he said quickly.

1. thus
2. before
3. hence
4. because

I expect you to repay me ...... it's sold.

1. moreover
2. in addition
3. hence
4. once

We went to bed and slept .........morning.

1. otherwise
2. until
3. whereas
4. despite

"I'm sorry I didn't get up .........," Carmen said.

1. earlier
2. since
3. thus
4. hence

A few minutes ........ he walked down the hallway.

1. therefore
2. moreover
3. meanwhile
4. later

........ he knew what a chicken she was.

1. moreover
2. Now
3. whereas
4. thus

Even by ........... standards these were large aircraft.

1. now
2. before
3. present-day
4. since

When they go to Austria, they like walking ............ skiing.

1. as well as
2. in addition
3. as long
4. because of

I can play quite a few musical instruments, ........., the flute, the guitar, and the piano.

1. neither nor
2. both and
3. either or
4. for example

My father loves going to restaurants which serve exotic foods. .........., last week he went to a restaurant which serves deep-fried rattlesnake.

1. For instance
2. equally
3. admittedly
4. certainly

The V2 was not an ordinary weapon: it could only be used against cities. ............. the atom bomb.

1. moreover
2. otherwise
3. however
4. Likewise

Countries .......... Sweden have a long record of welcoming refugees from all over the world.

1. despite
2. such as
3. besides
4. provided

Most of the men who now gathered round him again were ............... dressed.

1. certainly
2. however
3. similarly
4. meanwhile

I'll take care of the others ...... you want to watch the kids.

1. although
2. if
3. unless
4. though

..........I have a long journey to school, I quite like travelling there on the bus

1. and
2. but
3. although
4. because

My school has got a great swimming pool ............we don't use it very often

1. and
2. but
3. despite
4. however

I thought I was doing well. ....., my teacher says I need a bit more practice

1. Although
2. However
3. But
4. Despite

purpose

1. opzettelijk
2. doel
3. misschien
4. alhoewel

achieve

1. werken
2. instemmen met
3. bereiken
4. het is maar goed dat

develop

1. ontwikkelen
2. aantrekken
3. duidelijk
4. opvoeding

increase

1. vergroten
2. afname
3. oplossing
4. toename

violence

1. vriendelijk
2. onderzoek
3. geweld
4. in elkaar slaan

average

1. op leeftijd
2. oudere
3. bos
4. gemiddelde

common

1. computerprogramma
2. website
3. forens
4. gewoon

Training Exam 

Examen 2021 

Questions....

Good luck with studying for your English exam!