* praat over een actie; iets wat je doet * stopt vaak met ...-en
Slide 4 - Diapositive
Dit is het hele werkwoord. Het infinitief.
lopen
geven
eten
slapen
zitten
luisteren
wonen
hebben
kiezen
gebruiken
komen
spellen
horen
Slide 5 - Diapositive
Weet je nog meer werkwoorden?
Slide 6 - Diapositive
werkwoorden
Slide 7 - Carte mentale
Kijk nu naar deze zinnen:
Slide 8 - Diapositive
1. Jan loopt naar school. 2. Ik heb een broer en een zus. 3. De zoon heet David. 4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal. 6. Zij zijn getrouwd.
Waar is het werkwoord in de zin?
Slide 9 - Diapositive
1. Jan loopt naar school. 2. Ik heb een broer en een zus. 3. De zoon heet David. 4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal. 6. Zij zijn getrouwd.
Waar is het werkwoord in de zin?
#2
Slide 10 - Diapositive
een werkwoord..
* praat over een actie; iets wat je doet * stopt vaak met ...-en * Het werkvoord is #2 in de zin.
Slide 11 - Diapositive
Wat is het werkwoord in de zin?
Slide 12 - Diapositive
Zij is 50 jaar.
A
Zij
B
is
C
50 jaar.
Slide 13 - Quiz
Jij bent getrouwd met Pim.
A
Jij
B
getrouwd met Pim
C
bent
Slide 14 - Quiz
Malika en Hakan hebben een zoon en een dochter.
A
hebben
B
een zoon
C
Malika en Hakan
D
en een dochter.
Slide 15 - Quiz
Wij wonen in Almere.
A
in Almere.
B
wonen
C
Wij
Slide 16 - Quiz
een werkwoord..
* praat over een actie; iets wat je doet * stopt vaak met ...-en * Het werkvoord is #2 in de zin.
Slide 17 - Diapositive
Kijk nu naar de volgende zinnen:
Slide 18 - Diapositive
1. Ik kom uit Peru. 2. Jij komt uit Nederland. 3. De vrouw komt uit Syrië. 5. Hij komt uit Sneek. 6. U komt uit Leeuwarden? 7. Wij komen uit Groningen. 8. Jullie komen uit China. 9. Zij komen uit Eritrea.
Slide 19 - Diapositive
1. Ik kom uit Peru. 2. Jij komt uit Nederland. 3. De vrouw komt uit Syrië. 5. Hij komt uit Sneek. 6. U komt uit Leeuwarden? 7. Wij komen uit Groningen. 8. Jullie komen uit China. 9. Zij komen uit Eritrea.
Ik kom Jij komt Zij komt Hij komt U komt _________________ Wij komen Jullie komen Zij komen
Slide 20 - Diapositive
1. Ik kom uit Peru. 2. Jij komt uit Nederland. 3. De vrouw komt uit Syrië. 5. Hij komt uit Sneek. 6. U komt uit Leeuwarden? 7. Wij komen uit Groningen. 8. Jullie komen uit China. 9. Zij komen uit Eritrea.
Het werkwoord krijgt de vorm van de persoon.
Slide 21 - Diapositive
1 of méér mensen?
meer? > hele werkwoord! infinitief
Ik kom Jij komt Zij komt Hij komt U komt _________________ Wij komen Jullie komen Zij komen
Slide 22 - Diapositive
een werkwoord..
* praat over een actie; iets wat je doet * stopt vaak met ...-en * Het werkvoord is #2 in de zin. * Het werkwoord krijgt de vormvan de persoon. * Méér personen? => Hele werkwoord
Slide 23 - Diapositive
en... we kleuren het werkwoord blauw!
horen
slapen
drinken
hebben
Wij wonenin Sneek.
Ze komenop school.
Hij looptop straat.
Slide 24 - Diapositive
Nu jij!
Kun je bij de foto zinnen maken? Typ het werkwoord op de goede plaats.