2D- werkwoordspelling tt en vt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Agenda invullen

Vandaag: 

vrijdag 20 november 2020

Huiswerk: 

spelling 3.3 - voortgangstoets maken

Af:

 woensdag 25 november 2020

Spelling (herhaling)

- werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd 

- werkwoordspelling in de verleden tijd 

Met hoofdletter

Zonder hoofdletter

aan het begin van de zin

bij aardrijkskundige namen 

bij dagen en maanden

feestdagen 

samenstellingen van feestdagen

windstreken

00:38

Krijg je altijd de ik-vorm als je '-en' van het hele werkwoord afhaalt? Leg je antwoord uit.

01:44

De groenteman .......... veel kisten.
Wat is de juiste vorm van 'vervoeren'?

1. vervoer
2. vervoerd
3. vervoert
4. vervoeren

02:59

Ik ..... het getal net niet.
Kies de juiste vorm van 'raden'

1. Raad
2. raat
3. raadt
4. raden

02:59

De politieman ......... de vragen.
Kies de juiste vorm van 'beantwoorden'.

1. beantwoord
2. beantwoort
3. beantwoordt
4. beantwoorden

Vragen?

vragen?

Werkblad

Vul nu de tegenwoordige tijd van de drie werkwoorden in. Vervoeg ze op de juiste manier. 2e rijtje.

Nakijken

Ik	durf
hij/jij/zij	durft
wij	durven

Ik	surf
hij/jij/zij	surft
wij	surfen

Ik	verhuis
hij/jij/zij	verhuist
wij	verhuizen

Werkwoordspelling in de verleden tijd 

Optie 1: het is een sterk werkwoord 

--> verander het werkwoord van klank om de verleden tijd te maken. 

--> ik loop op straat / ik liep op straat. 

Optie 2: het is een zwak werkwoord

--> maak het woord langer. Hoor je een d of een t? 

--> gebruik 't kofschip-x ('t ex-kofschip)

02:35

De laatste letter van de stam zit wel in 't kofschip-x, dus +te(n)

De laatste letter van de stam zit niet in 't kofschip-x, dus +de(n)

werken 

vergissen

verbazen 

knippen

branden 

beloven

04:29

Wat is de verleden tijd van:
Hij 'beantwoordt' de vraag?

1. beantwoorde
2. beantwoordde
3. beantwoorden
4. beantwoordden

Werkblad

Vul nu de verleden tijd van de drie werkwoorden in. 

Vervoeg ze op de juiste manier. 3e rijtje. 

Nakijken vt

Ik	durfde
hij/jij/zij	durfde
wij	durfden

Ik	surfte
hij/jij/zij	surfte
wij	surften

Ik	verhuisde
hij/jij/zij	verhuisde
wij	verhuisden

Aan het werk! @Learnbeat

Spelling 3.3 - voortgangstoets maken