Project grammatica spelling en formuleren les 2

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Deze les
- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
  • Je weet dat een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
  • Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
  • Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.
  • Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.
  • Je kunt de zinsdelen de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling in een zin vinden.
  • Je weet wat het zinsdeel voorzetselvoorwerp is.
  • Je kunt een voorzetselvoorwerp in een zin vinden.
  • Je weet wat de zinsdeelstukken bijvoeglijke bepaling en bijstelling zijn.
  • Je kunt de zinsdeelstukken bijvoeglijke bepaling en bijstelling in een zin vinden. 

Slide 3 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Hij maakte de groente schoon.
A
hij
B
maakte
C
de groente
D
schoon

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Hij maakte de groente schoon.
A
hij
B
maakte
C
de groente
D
schoon

Slide 5 - Quiz

Welke vier soorten zinnen
zijn er?

Slide 6 - Carte mentale

Hoe kun je meerdere zinnen aan elkaar verbinden?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is een voorzetsel?

Slide 8 - Question ouverte

Welke zinnen missen nog iets en welke niet? Waarom?
Hij ergert. 
Zij verwondert.
Jullie worden.
Ik heb.
Ik geef.
We gaan.
Hij wacht.
timer
2:00

Slide 9 - Diapositive

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij ergert zich aan ...
Zij verwondert zich over ...
Jullie worden iets
Ik heb iets
Ik geef iets aan iemand.
We gaan.
Hij wacht op ...

Slide 10 - Diapositive

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij ergert zich aan ... -> voorzetsel voorwerp
Zij verwondert zich over ... -> voorzetsel voorwerp
Jullie worden iets -> lijdend voorwerp
Ik heb iets -> lijdend voorwerp
Ik geef iets aan iemand. -> Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
We gaan.
Hij wacht op ... -> voorzetsel voorwerp

Slide 11 - Diapositive

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
De kast met Italiaanse wijn was helemaal leeg.

Slide 12 - Question ouverte

Zinsdeelstuk
De kast met Italiaanse wijn was helemaal leeg.

Met Italiaanse wijn is een deel van het zinsdeel "de kast met Italiaanse wijn". Dit noemen we een zinsdeelstuk. Het is een bijvoeglijke bepaling (denk aan het bijvoeglijk naamwoord).

Slide 13 - Diapositive

Aan de slag
- Ga weer in de groepjes zitten.
- Lees goed in het boekje wat je moet doen.
- Ik loop rond -> eerst zelf goed lezen (ook de theorieblokjes).

Maak les 2 in je schrift.

Slide 14 - Diapositive

Lesdoel
• Je weet dat een zin bestaat uit zinsdelen.
• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
• Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
• Je weet dat zinsdelen een andere functie in de zin hebben.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp moet vinden.
• Je kunt de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 15 - Diapositive

controlevragen
  • Wat is het verschil tussen een zinsdeel en een zinsdeelstuk?
  • Welke zinsdelen beginnen wel met een voorzetsel en welk zinsdeel nooit?
  • Wat is een kenmerk van de bijstelling?
  • Wat is de overeenkomst tussen de bijvoeglijke bepaling en de bijstelling?
  • Wat is het verschil tussen een bijstelling en een bijvoeglijke bepaling?
  • Wat is het verband tussen de vorige les en deze les? 


Slide 16 - Diapositive