Dag 3 - T9 - Uiterlijk - Roze

• NT2
• ISK

Woordenschat

Thema 9:  Uiterlijk - DAG 3

woorden van vandaag

1. de enkel
2. fotoshoppen
3. geel (gele)
4. het gezicht
5. groen(e)
6. het haar
7. de haarkleur
8. de hand

de enkel (znw)

• deel van je been vlak boven je voet
• bot met spieren
  
  
• de enkel - de enkels
  
  
• zin: De enkel van de jongen is dik en blauw. Hij heeft veel pijn. 

13

fotoshoppen (ww)

• foto's veranderen op de computer 
  TT - ik fotoshop, jij fotoshopt, 
  
• wij fotoshoppen
• VT - ik fotoshopte, wij fotoshopten
• VTT - ik heb gefotoshopt
  
  
• zin: Ik fotoshop mijn selfie altijd.

14

geel - gele (bnw)

• lichte kleur
• kleur van citroen 
  
  
• zin: Een banaan is geel.
• zin: Ik hou van gele bloemen.

15

het gezicht (znw)

• voorkant van je gezicht
• met neus, mond, ogen 
  
  
• het gezicht - de gezichten
  
  
• zin: Zij heeft een blij gezicht.
• zin: Haar gezicht staat verdrietig.

16

groen(e) (bnw)

• kleur van gras 
  
  
• zin: De bomen worden weer groen.
• zin: Ik heb vandaag een groene broek aan.

17

het haar (znw)

• dunne draden op je lichaam
• op je hoofd, armen, benen
• dieren
  
  
• het haar - de haren 
  
  
• zin: Hij gaat naar de kapper om zijn haar kort te laten knippen.

18

(extra) de haarkleur (znw)

• de haarkleur - de haarkleuren
  
  
• verschillende haarkleuren:
• grijs
• blond
• rood
• bruin
• zwart

(extra)de hand (znw)

• deel van je lichaam
• einde van je arm
• vijf vingers 
• 'high five'
  
  
• de hand - de handen
  
  
• zin: Ik geef jou een hand.

(extra)de hand (znw)

• Van links naar rechts:
• de duim - de duimen
• de wijsvinger - de wijsvingers
• de middelvinger - de middelvingers
• de ringvinger - de ringvingers
• de pink - de pinken

Ik kan niet goed lopen.
Mijn .... doet veel pijn.

9

1. enkhel
2. enkel
3. duim
4. teen

Hij maakt zijn lichaam heel mooi op
de foto.

14

1. liegen
2. fotoshoppen
3. fotosjoppen
4. uiterlijk

Welke kleur is dit?

15

1. geen
2. geel
3. groen
4. gel

Mijn hoofd
heeft een ...

4

1. mont.
2. gezicht.
3. nues.
4. hand.

4

Wat is er groen?

Wat is goed?

4

1. Zij haar is lang.
2. Mij haar is kort.
3. Zij haar is kort.
4. Haar haar is lang.

Wat is de kleur van jouw haar?

Wat is de kleur van het haar van jouw docent?

Je hebt vier vingers. Hoe noemen wij deze vingers?