2HVa les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welkom 2HVa

Leg al je spullen vast op tafel.

Ga lekker zitten en luister goed, duik in de wereld van ons verhaal...

Tot over 10 min ;-)

Sanne had te veel dropjes gegeten. Daardoor at ze 's avonds met lange....

Wat moet er op de puntjes staan?

1. tanden
2. vingers
3. tong
4. wangen

de uitdrukking is 'met lange tanden eten'. Dat betekent 'met tegenzin eten', bijvoorbeeld omdat je eigenlijk helemaal geen honger hebt.

Verdeel in zinsdelen en benoem die:

Sanne had te veel dropjes gegeten

planning van vandaag

• lezen
• Grammatica Redekundig ontleden: terugblik ww gez
• nieuw: naamwoordelijk gezegde
• aan de slag

lesdoel

• je hebt een overzicht van de de planning t/m meivakantie
• je hebt inzicht in je eigen kennis/vaardigheid van redekundig ontleden tot op dit moment

Ontleden zindelen

het werkwoordlijk gezegde, doe met me mee.

Werkwoord!

• drukt een handeling, situatie of gebeurtenis uit
• kun je vervoegen (ww spelling)
• het hele werkwoord heet: infinitief

Het werkwoord in de zin, is belangrijk om het gezegde juist te kunnen benoemen. 

Benoem het ww gez in de volgende zin:
Wij hebben hem nooit meer gezien.

Benoem het ww gez in de volgende zin:
Daan zit de hele middag te appen.

Benoem het ww gez in de volgende zin:
Ellen is de hele avond aan het bellen.

Er zijn hulpwerkwoorden en hoofdwerkwoorden. Wat doen zij in de zin?

Welke twee soorten ('smaken') hoofdwerkwoorden zijn er en wat is het verschil?

Koppelwerkwoorden

zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken 

voorkomen

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

het naamwoordelijk gezegde

Hoe zou jij dat uitleggen aan een brugklasser?

Het woord is aan....

Een naamwoordelijk gezegde (ng) bestaat altijd uit:
een werkwoordelijk deel
+
een naamwoordelijk deel.

1. waar
2. niet waar

Welke stelling is juist?
Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde is:

1. altijd een kww
2. nooit een zww
3. altijd een hww + kww of zww
4. nooit een kww

In een naamwoordelijk gezegde (ng)...

1. doet iemand iets
2. wil iemand iets
3. is iemand iets
4. staan alleen maar werkwoorden

Benoem het ng in de volgende zin:
De president blijft geduldig.

Benoem het ng in de volgende zin:
Charlie Bronson was een bekende filmster.

Benoem het gezegde in de volgende zin:

Charlie Bronson was een half jaar in Europa.

Benoem het gezegde in de volgende zin:
Mijn ouders zijn in Parijs geweest.

Benoem het gezegde in de volgende zin:
Willem heeft een souvenir gekocht.

aan de slag

• Wat weet jij over stap 5: het lijdend voorwerp? Zorg dat je het kunt uitleggen aan een brugklasser.
• Ben je nog niet helemaal zeker van het gezegde? Maak opdrachten in je werkboekje.
• Heb je vragen? Noteer die en stel ze de volgende les.

lesdoel

Wat neem jij mee van deze les?  

(figuurlijk taalgebruik)

Bedankt, tot de volgende les!