2.2 De rol van geld (4H)

2.2 De rol van geld
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

2.2 De rol van geld

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn de belangrijkste functies van geld?
A
Ruilen van goederen en diensten
B
Sparen
C
Spaarrekening openen
D
Geld als rekenmiddel

Slide 2 - Quiz

Wat zijn transactiekosten in de economische context?
A
Kosten die alleen bij online aankopen worden gemaakt
B
Kosten die gepaard gaan met het wisselen van geld
C
Alle kosten die ontstaan bij het verrichten van transacties
D
Kosten die de overheid in rekening brengt voor diensten

Slide 3 - Quiz

Welke term verwijst naar ruilen van goederen zonder gebruik te maken van geld?
A
Chartale ruil
B
Indirecte ruil
C
Fiduciaire ruil
D
Directe ruil

Slide 4 - Quiz

Wat is het verschil tussen chartaal geld en giraal geld?
A
Chartaal geld is virtueel, giraal geld is tastbaar
B
Chartaal geld bestaat uit munten, giraal geld uit bankbiljetten
C
Chartaal geld is fysiek, giraal geld is op een bankrekening
D
Chartaal geld wordt gebruikt voor grote transacties, giraal geld voor kleine transacties

Slide 5 - Quiz

Wat is fiduciair geld?
A
Geld dat wordt gebruikt in het bankwezen
B
Geld dat is gebaseerd op vertrouwen in de uitgevende instantie
C
Geld dat fysiek is, zoals munten en biljetten
D
Geld dat wordt gebruikt voor internationale handel

Slide 6 - Quiz

Wat is het belangrijkste verschil tussen intrinsieke waarde en extrinsieke waarde van geld?
A
Intrinsieke waarde verwijst naar de waarde van geld als ruilmiddel, extrinsieke waarde verwijst naar de waarde van geld als belegging.
B
Intrinsieke waarde is gebaseerd op het materiaal van geld, extrinsieke waarde is de waarde die op het geld staat
C
Intrinsieke waarde is de waarde die op het geld staat, extrinsieke waarde is de waarde van het materiaal
D
Er is geen belangrijk verschil

Slide 7 - Quiz

Wat is de kerngedachte achter de wet van Gresham met betrekking tot geld?
A
Goed geld verdrijft slecht geld.
B
Geld behoudt altijd zijn waarde
C
Geld heeft geen intrinsieke waarde.
D
Betaling zal plaatsvinden in de geldsoort die intrinsiek de minste waarde heeft.

Slide 8 - Quiz

Wat is de maatschappelijke geldhoeveelheid?
A
De hoeveelheid geld die de overheid heeft
B
Chartaal en giraal geld in handen van het publiek
C
Geld in handen van de Centrale bank
D
Chartaal en giraal geld in handen van de banken

Slide 9 - Quiz

Wie zijn "het publiek"?
A
iedereen, behalve: de banken, centrale bank en de rijksoverheid
B
Alleen de bedrijven
C
De rijksoverheid
D
De banken

Slide 10 - Quiz