BK TH 5.8 spelling

5.8 spelling
Je leert:
- hoe je een tegenwoordig deelwoord vormt
- hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt
- hoe je trappen van vergelijking maakt
- wanneer je 'als' en 'dan' gebruikt
- welke vorm van werkwoordspelling je moet gebruiken. 
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

5.8 spelling
Je leert:
- hoe je een tegenwoordig deelwoord vormt
- hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt
- hoe je trappen van vergelijking maakt
- wanneer je 'als' en 'dan' gebruikt
- welke vorm van werkwoordspelling je moet gebruiken. 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Hoe maak je een tegenwoordig deelwoord?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het tegenwoordig deelwoord van: voetballen

Slide 4 - Question ouverte

Vul in:
........ (juichen) liep de marathonloper over de finish.

Slide 5 - Question ouverte

Vul in:

...... (twijfelen) vulde mevrouw Verheijden het antwoord in.

Slide 6 - Question ouverte

let op: 
bezette, gewonnen

Slide 7 - Diapositive

het ........ fietspad (verbreden)

Slide 8 - Question ouverte

de ........ leerkracht (goed)

Slide 9 - Question ouverte

de ....... fout (maken)

Slide 10 - Question ouverte

de ....... trap (ijzeren)

Slide 11 - Question ouverte

de ......... kip (braden)

Slide 12 - Question ouverte

het ....... pand (kopen)

Slide 13 - Question ouverte

Herhaling: Hoe vorm je het tegenwoordig deelwoord?

Slide 14 - Question ouverte

Vul in:
De docent gaf ...... (snotteren) de toets terug.

Slide 15 - Question ouverte

Vul in:
Lisa vouwde een ...... (papier) bootje.

Slide 16 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het BN in:
een ..... mes (bot)

Slide 17 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het BN in:
het ....... tasje (plastic)

Slide 18 - Question ouverte

de ...... man (zoeken)

Slide 19 - Question ouverte

de ...... koffie (zetten)

Slide 20 - Question ouverte

Filmpje trappen van vergelijking

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Je gebruikt bij de trappen van vergelijking 'als'....
A
als iemand minder is dan een ander
B
als iemand meer is dan een ander
C
als iets/mensen gelijk zijn aan elkaar

Slide 33 - Quiz

Trappen van vergelijking met het grondwoord: jong

Slide 34 - Question ouverte

Tom is net zo snel ...... jij.
A
als
B
dan

Slide 35 - Quiz

Bilal voetbalt toch beter .... Lars
A
als
B
dan

Slide 36 - Quiz

Maaike fietst langzamer dan/als ik/mij.
A
dan, ik
B
dan, mij
C
als, ik
D
als, mij

Slide 37 - Quiz

Onze buurman kookt lekkerder dan/als zij/haar
A
dan, zij
B
dan, haar
C
als, zij
D
als, haar

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Diapositive

Schema werkwoorden
onvdw
VD
ik -vorm  (ook bij je achter pv) 
ik-vorm + t 
ik-vorm + en

Slide 40 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
(bedoelen) Wat ... u daarmee?

Slide 41 - Question ouverte

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
(worden) ... u daar vaak over gebeld?

Slide 42 - Question ouverte

Persoonsvorm verleden tijd
(vermoeden) ... jullie dat hij iets stal.

Slide 43 - Question ouverte

Vul het voltooid deelwoord in:
Simon heeft de rekening .... (betalen)

Slide 44 - Question ouverte

Vul het voltooid deelwoord in:
Ik heb zojuist hard ..... (juichen)

Slide 45 - Question ouverte

Ik heb het papiertje ....... (vouwen)

Slide 46 - Question ouverte

Het meisje gaf ....... (gieren) antwoord.

Slide 47 - Question ouverte