Marketing N4 - Les 6 en 7 Retailmarketing - oefenvragen

Rinske Hokwerda / Irene Oosterwijk
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
MarketingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Rinske Hokwerda / Irene Oosterwijk

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oefenvragen marketing

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is consumentenmarketing?

Slide 3 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

B2C-marketing is hetzelfde als consumentenmarketing
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef een ander woord voor retailer.

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke twee belangrijke distributievormen kom je in de detailhandel tegen?

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is omnichannel retailing?

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef (behalve HEMA) enkele voorbeelden van winkels die diensten verkopen.

Slide 8 - Carte mentale

Voor de hand ligt bijvoorbeeld de telefoonwinkel waar je je telefoon koopt én je abonnement (dienst) afsluit.
Uit welke vier onderdelen bestaat de winkelformule?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De vier onderdelen van de winkelformule staan niet los van elkaar.

Leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Neem een winkelformule als voorbeeld en beschrijf het imago van deze winkelformule

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Een doelgroep wordt gevormd door een aantal mensen met gemeenschappelijke kenmerken.

Waarom is het belangrijk dat het gaat om gemeenschappelijke kenmerken?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef enkele voorbeelden van deze gemeenschappelijke kenmerken.

Slide 13 - Carte mentale

Bijvoorbeeld: inkomen, woonplaats, interesses, leeftijd, geslacht. In het algemeen gaat het over:

geografische kenmerkendemografische kenmerkensocio-economische kenmerkenpsychografische kenmerkenkenmerken van het koopgedrag.
Wat is de retailmix?

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom is het belangrijk om de retailinstrumenten goed op elkaar af te stemmen?

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent het als een winkelformule een lage marktpositie heeft?

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat staat centraal bij het positioneren?
A
De plek die de retailer inneemt t.o.v. de concurrenten
B
Het imago dat de retailer heeft bij de consument
C
De prijs en de service
D
De klantvriendelijkheid van het personeel

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van distributie hanteren Lidl en Zeeman?
A
directe distributie
B
exclusieve distributie
C
prijsdistributie
D
servicedistributie

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk op de volgende slide de video ‘De opening van de KPN-winkel in Den Haag’.

Welke retailinstrumenten komen duidelijk in het filmpje naar voren?

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef aan wat in deze nieuwe winkelformule bijzonder is met betrekking tot de bij de vorige vraag genoemde retailinstrumenten.

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet een assortiment met veel verschillende artikelgroepen?
A
breed assortiment
B
diep assortiment
C
hoog assortiment
D
smal assortiment

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet het assortiment dat de consument zeker in een winkel verwacht?
A
assortimentsgroep
B
kernassortiment
C
randassortiment
D
smal assortiment

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef een voorbeeld van een winkel met een breed en diep assortiment.

Slide 24 - Carte mentale

De Bijenkorf.
Geef een voorbeeld van een winkel met een breed en ondiep assortiment.

Slide 25 - Carte mentale

HEMA, Action.
Geef een voorbeeld van een winkel met een smal en diep assortiment

Slide 26 - Carte mentale

Speciaalzaken.
Welke drie factoren bepalen de prijsperceptie van de consument?
A
kwaliteit en beschikbaarheid van producten
B
prijsacceptatie en kwaliteitsperceptie
C
prijsgevoeligheid, prijskennis en prijsacceptatie
D
prijskennis, prijsacceptatie en kwaliteitsperceptie

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Prijs is goed te gebruiken als kortetermijninstrument.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Winkel A biedt Lacoste polo’s aan voor € 59,95. Winkel B heeft een actieaanbieding ‘Lacoste polo’s nu voor € 9,95’. Jan de Groot, met een merkvoorkeur voor Lacoste, besluit de polo toch bij Winkel A te kopen. Verklaar zijn koopgedrag.

Slide 29 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarop moet je letten bij het kiezen van een vestigingsplaats?
A
Verkoopkanaal en fysieke distributie
B
Het gebied waarbinnen het grootste deel van de mogelijke klanten woont
C
Actieradius
D
De buurt, ligging, bereikbaarheid, bevoorradingsmogelijkheid, parkeerruimte en omliggende winkels.

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke retailinstrumenten zijn op de korte termijn aan te passen?
A
Assortiment, commerciële presentatie en personeel
B
Prijs, vestigingsplaats en promotie
C
Prijs, commerciële presentatie, assortiment.
D
Assortiment, promotie en personeel

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Geef een voorbeeld van een winkel met een grote actieradius en een voorbeeld van een winkel met een kleine actieradius. Let op: geef andere voorbeelden dan die in de tekst genoemd worden.

Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Verbind het begrip in de linkerkolom met de bijbehorende begrip in de rechterkolom.
Winkelbekendheid
Winkelbeeld
Winkelvoorkeur
Kennisniveau
Houdingsniveau
Gedragsniveau

Slide 33 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

In een winkel worden artikelen van hetzelfde materiaal bij elkaar gezet.
Van welke soort verwantschap wordt hier gebruikgemaakt?
A
koopverwantschap
B
herkomstverwantschap
C
prijsverwantschap
D
productieverwantschap

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In een winkel worden artikelen los van elkaar gepresenteerd. Om welk soort plaatsing gaat het hier?
A
contraplaatsing
B
gescheiden plaatsing
C
nabuurplaatsing
D
rug-aan-rugplaatsing

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een verticale presentatie worden de verschillende artikelen van een artikelgroep over de breedte van het schap naast elkaar op één hoogte gepresenteerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet de schaphoogtes in de juiste volgorde. Van hoog naar laag.
1
2
3
4
Bukhoogte
Kijkhoogte
Reikhoogte
Grijphoogte

Slide 37 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk gebied in een schap is het gouden schap?
Licht je antwoord toe.

Slide 38 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent het begrip facing?

Slide 39 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De gele keukendoekjes liggen op:
A
reikhoogte
B
kijkhoogte
C
bukhoogte
D
grijphoogte

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het verschil tussen een traditionele inkoopvereniging en een fullservicecombinatie?
A
Een fullservicecombinatie houdt zich niet bezig met inkoop
B
Een fullservicecombinatie houdt zich niet alleen met inkoop bezig, maar ook met verkoop en marketing.

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het ontbrekende woord in.

Met franchising bedoelen we een samenwerkingsvorm waarbij een zelfstandig ondernemer een ....... van een centrale organisatie gebruikt. De meeste franchisenemers betalen daarvoor zowel een ........... als een servicefee.
A
winkelformule, entreefee
B
bedrijfsnaam, entreefee
C
marketingconcept, een percentage van de omzet
D
bedrijfsnaam, percentage van de omzet

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke vorm van franchising heeft de zelfstandig ondernemer de meeste vrijheid?
A
hard franchising
B
master franchising
C
service merchandising
D
soft franchising

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een concessionair?
A
Een ondernemer die een stuk winkelvloer huurt bij een andere detaillist.
B
Een ondernemer die de artikelen pas betaalt aan de leverancier als die artikelen echt verkocht zijn.
C
De belangrijkste franchisenemer van een buitenlandse franchiseketen in Nederland.
D
Een ondernemer die binnen een verzorgingsgebied het exclusieve verkooppunt van een merk is.

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welke vorm van distributie kom je het dealerschap tegen?
A
intensieve distributie
B
exclusieve distributie
C
prijsdistributie
D
selectieve distributie

Slide 45 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Apple heeft in Amsterdam zijn mooiste en grootste filiaal. Hoe noem je zo’n winkel?
A
Masterfranchiser
B
Pilot store
C
Flagship store
D
Licentiehouder

Slide 46 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sorbo zorgt er zelf voor dat de eigen producten in supermarkten gepresenteerd worden. Hoe noem je dat?

Slide 47 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De theorie behandelt verschillende vormen van commerciële samenwerking. Bij welke vorm komt de principeovereenkomst tussen Jumbo en HEMA het dichtst in de buurt? Verklaar je antwoord.

Slide 48 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Van mijn resultaten word ik:
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions