WT H4 Les 5 (verkleinwoorden)

Verkleinwoorden
Je kunt een zelfstandig naamwoord verkleinen. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken:

huis – huisje
stok – stokje.
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verkleinwoorden
Je kunt een zelfstandig naamwoord verkleinen. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken:

huis – huisje
stok – stokje.

Slide 1 - Diapositive

Verkleinwoorden
Soms moet je ook nog iets anders veranderen. Bijvoorbeeld:

• stoel – stoeltje; schoen – schoentje
• boom – boompje; scherm – schermpje
• ketting – kettinkje; koning – koninkje
• auto – autootje; café – cafeetje
• stem – stemmetje; man – mannetje
• ring – ringetje; tekening – tekeningetje
Als je twijfelt hoe je een verkleinwoord schrijft, kun je het verkleinwoord opzoeken op woordenlijst.org .

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 1 op blz. 110

Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

Slide 3 - Diapositive

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

lamp

Slide 4 - Question ouverte

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

muziek

Slide 5 - Question ouverte

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

grap

Slide 6 - Question ouverte

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

bord

Slide 7 - Question ouverte

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

hut

Slide 8 - Question ouverte

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

brood

Slide 9 - Question ouverte

Opdracht 2 op blz. 110

Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

Slide 10 - Diapositive

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

film

Slide 11 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

kano

Slide 12 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

kring

Slide 13 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

teen

Slide 14 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

getal

Slide 15 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

kam

Slide 16 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

lading

Slide 17 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

radio

Slide 18 - Question ouverte

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

pudding

Slide 19 - Question ouverte

Opdracht 3 op blz. 109

Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

Slide 20 - Diapositive

3.1 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Karim kreeg een BOEKENBON en nog een ander CADEAU voor zijn verjaardag.

Slide 21 - Question ouverte

3.2 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Om haar VINGER heeft Nancy een gouden RING.

Slide 22 - Question ouverte

3.3 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Voor het terugbrengen van de PORTEMONNEE kreeg Jeroen een BELONING.

Slide 23 - Question ouverte

3.4 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Heeft Willemien het ADRES van Jorn in haar AGENDA genoteerd?

Slide 24 - Question ouverte

3.5 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Jolien kreeg een SCHRAM toen ze tegen het openstaande RAAM opliep.

Slide 25 - Question ouverte

3.6 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Met mijn LOGË heb ik vanmorgen een BOTERHAM gegeten.

Slide 26 - Question ouverte

Opdracht 4 op blz. 111
Lees de tekst op blz. 111
Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

4. Noteer de zelfstandige naamwoorden uit de tekst en zet het verkleinwoord erachter. Van sommige zelfstandige naamwoorden kun je geen verkleinwoord maken. Noteer dan een kruisje.

Slide 29 - Question ouverte

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 30 - Carte mentale

Wat ging deze les goed?

Slide 31 - Question ouverte

Heb je de les goed kunnen volgen?
A
Ja, het ging heel goed.
B
Ja, het ging wel.
C
Niet zo goed.
D
Het ging echt niet goed.

Slide 32 - Quiz

Welke vragen en/of tips heb je voor je docent?

Slide 33 - Question ouverte

Klaar? Super!
  • Je mag gaan werken in Numo. 

Slide 34 - Diapositive