herhaling H3 H4

herhaling
Lezen H3 en H4

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

herhaling
Lezen H3 en H4

Slide 1 - Diapositive

doelen Lezen H4
-Ik kan signaalwoorden herkennen en benoemen.
-Ik kan uitleggen bij welk tekstverband de signaalwoorden horen.
-Ik kan een zin formuleren met een opsommend of een tegenstellend verband.

Slide 2 - Diapositive

signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 3 - Diapositive

signaalwoorden
In teksten staan vaak woorden als later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch. Dat soort woorden noemen we signaalwoorden.

Slide 4 - Diapositive

tekstverband
Signaalwoorden geven aan op welke manier de woorden, zinnen en alinea’s in een tekst met elkaar samenhangen. Die samenhang heet het tekstverband. 

Door te letten op tekstverbanden, kun je een tekst beter begrijpen.

Slide 5 - Diapositive

tekstverband 1: opsomming
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd, dan noem je dat een opsommend verband.

– signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte. 
-dubbele punt (:), liggend streepje (–), getallen (1, 2, 3),dots (•).

Slide 6 - Diapositive

tekstverband 2: tegenstelling
Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.

 – signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant. 

Slide 7 - Diapositive

Wat is het signaalwoord in onderstaande zin en
welk verband geeft het aan?

Dit boek is spannend. Bovendien is het erg leerzaam.

Slide 8 - Question ouverte

Formuleer een zin met een tegenstellend verband.

Slide 9 - Question ouverte

doelen Lezen H4
-Ik kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen.
-Ik kan feiten, meningen en argumenten formuleren.

Slide 10 - Diapositive

Een feit is altijd waar.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Een ander woord voor mening is argument.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

feit
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Je kunt een feit controleren. Bijvoorbeeld: Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen rood de mooiste kleur vinden. 

-> Je kunt de waarheid van deze uitspraak controleren door in   
      de krant te kijken of op internet te zoeken.

Slide 13 - Diapositive

mening/standpunt
Een mening of standpunt is een uitspraak over wat iemand vindt van iets of hoe iemand ergens over denkt. Met een mening of standpunt kun je het eens of oneens zijn. Je herkent een mening aan woorden als ik vind en volgens mij.

Bijvoorbeeld: Ik vind schilderijen van vroeger mooier dan moderne kunst.

Slide 14 - Diapositive

argument
Als je uitlegt waaróm je een bepaalde mening hebt of als je een mening wilt verdedigen, gebruik je een argument. Een argument herken je aan woorden als want, omdat, namelijk en immers. 
Bijvoorbeeld: Ik vind schilderijen van vroeger mooier dan moderne kunst (mening), want op oude schilderijen zie je beter wat het voorstelt (argument).

Slide 15 - Diapositive

Formuleer een mening over het hybride onderwijs en ondersteun dit met een argument.

Slide 16 - Question ouverte

klaar?
controleer je weektaken:
H3 Lezen opdr 1, 2, 4
H4 Lezen opdr 1, 2, 4

toets voorbereiden (groene blokken Lezen, extra opdrachten)

Slide 17 - Diapositive