Tekstverbanden havo




H3 en 4 Lezen - 
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon




H3 en 4 Lezen - 

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • H3 Lezen, kort herhalen
  • Uitleg H4 Lezen: feiten, meningen en argumenten
  • Antwoorden bespreken
  • Einde les
timer
5:00

Slide 2 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
  • In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen: heet verband in de tekst.
  • Door te letten op verbanden kun je tekst beter begrijpen en bestuderen.
  • Vaak te herkennen aan signaalwoorden.
  • We hebben vier soorten verbanden besproken.

Slide 3 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde beschreven.
  • Te herkennen aan verschillende signaalwoorden: nu, vroeger, later, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen.

Slide 4 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Voorbeeld:
  • Dadelijk treedt Ronnie Flex op. Later zingt Lil' Kleine ook nog een nummertje.
  • Als ik naar school ga, moet ik eerst naar station Zevenaar fietsen, daarna neem ik de trein naar Didam en vervolgens moet ik nog een stukje lopen.

Slide 5 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Opsommend verband
  • een aantal zaken worden achter elkaar opgenoemd (opsomming).
  • Te herkennen aan signaalwoorden als: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook,, bovendien, verder, ten slotte, en, niet alleen... maar

Slide 6 - Diapositive

Opsomming kan ook aangegeven worden met:
  • Dots/zwarte bolletjes (●), liggende streepjes (-), dubbele punt (:) of getallen.
Voorbeeld:
  • Je komt te laat, ook heb je je huiswerk niet gemaakt en ten slotte heb je ook nog eens een grote mond.

Slide 7 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband
  • Er worden tegenovergestelde dingen genoemd.
  • Te herkennen aan signaalwoorden als: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ondanks dat,             aan de ene kant... aan de andere kant...

Slide 8 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Voorbeeld:
  • Hoewel Arjan Robben lang geblesseerd is geweest, heeft hij deze wedstrijd toch gescoord.
  • Aan de ene kant geloof ik Merels verhaal niet, aan de andere kant kan ik me niet voorstellen dat zij zou liegen.

Slide 9 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Toelichtend verband
  • Er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak aan de hand van een voorbeeld.
  • Te herkennen aan signaalwoorden als: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou.

Slide 10 - Diapositive

Hoofdstuk 4 Lezen
-Ik kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen.
-Ik kan feiten, meningen en argumenten formuleren.

Slide 11 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Feit of mening?
Zonder mondkapje mag je niet reizen in het openbaar vervoer
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quiz

Feit of mening?
'Yes, de scholen gaan eind januari weer open!'
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quiz

Feit of mening?
De lessen worden voortaan online aangeboden.
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quiz

Formuleer een feit over het sluiten van de scholen.

Slide 18 - Question ouverte

Formuleer een mening over het sluiten van de scholen.

Slide 19 - Question ouverte

Ik begrijp het verschil tussen een feit, een mening en een argument
A
Ja
B
Nee
C
Bijna

Slide 20 - Quiz

Formuleer een argument bij je mening over het sluiten van scholen.

Slide 21 - Question ouverte

Bespreken opdracht 1
  • 1. Recept
  • 2. 3 ingrediënten, 5 benodigdheden
  • 3. Aan de zwarte bolletjes (dots)
  • 4. Nee, de volgorde is willekeurig 
  • 5. In 5 stappen
  • 6. De stappen zijn genummerd
  • 7. Ja, de volgorde is hier belangrijk (niet eerst stap 5 doen)

Slide 22 - Diapositive

Huiswerk
Opdracht 2 hebben we vorige week met elkaar gedaan, antwoorden staan online.


Slide 23 - Diapositive

Opdracht 3
1 werken bij Google
2 een artikel (uit het tijdschrift KIJK)
3 alinea 2
4 alinea 4
5 alinea 6
7 opsommend verband
8 Ook
9 ‘Ook de Googleplexen in andere landen lijken op speeltuinen voor volwassenen.’ (eerste zin)




Slide 24 - Diapositive

10 Google gunt zijn werknemers zoveel ‘leukigheid’, omdat het bedrijf er creativiteit – oftewel: originele ideeën – voor terugkrijgt.
11 (1) De werknemers mogen niets onwettigs doen. (2) Wat de Googlers maken, is en blijft eigendom van Google.
12 De enige andere
13 ‘Veel privéprojecten hebben geleid tot succesvolle Googlediensten.’ (eerste zin)
14 toelichtend verband

Slide 25 - Diapositive

15 opsommend verband – In alinea 6 wordt een voorbeeld genoemd van een privéproject dat is uitgegroeid tot een succesvolle Googledienst en in alinea 7 wordt nog zo’n voorbeeld genoemd.
16 Nog een goed voorbeeld
17 tegenstellend verband – In alinea 6 en 7 worden voorbeelden genoemd van succesvolle ideeën. In alinea 8 staan voorbeelden van niet-succesvolle ideeën.

Slide 26 - Diapositive

18 toelichtend verband
19 bijvoorbeeld
20 Ook
21 (de niet-succesvolle ideeën) Google Buzz en Google Wave
22 informeren

Slide 27 - Diapositive