Herhaling Modale werkwoorden Kap. 5 + 6

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wie geht es dir?

1. So wie jetzt kann es bleiben!
2. Bisschen langweilig.
3. Ich vermisse die Schule.
4. Hilfe!!

Aan het einde van de les:

• weet je van de behandelde werkwoorden:
  
• wat ze betekenen
• hoe ze vervoegd worden
• waneer je ze gebruikt

Wat zijn Modalverben?

Modalverben = modale werkwoorden

Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood

• Wij kunnen een ijsje kopen.
• Jullie mogen in de zee zwemmen.
• Zij zouden graag de menukaart willen zien.

Bestudeer deze rijtjes 

Bestudeer de rijtjes goed

Let vooral op de betekenis van dürfen!

Hier darf man nicht parken.

(mögen = leuk vinden, lusten)

Ich mag Rosenkohl nicht.

Nu nog even oefenen

'Du ... dir besser die Zähne putzen.'

1. musst
2. magst
3. kannst
4. sollst

Wir ... Schule sehr!

1. mögen
2. sollen
3. dürfen
4. müssen

Meine Schwester ... bis 23.00 Netflix schauen.

1. muss
2. soll
3. darf
4. mag

Vertaal het Nederlandse werkwoord en zet in de juiste vorm

Die Lehrerin (wil) nicht, dass ihr zu spät seid.

Ich (moet) um zwölf Uhr beim Arzt sein.

Sie (=u) (mag) nicht zu viel Salz essen.

Wat is eigenlijk goed Nederlands?
A hij wil
B hij wilt
C dat is allebei goed

Het is toch ook niet:

hij kant

hij zalt?????

danke fürs Mitmachen!