Formuleren: dubbelop en verwijswoorden

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Formuleren
Ik kan dubbelopfouten herkennen

Ik ken de regels van verwijswoorden. 

Ik kan verwijswoorden correct gebruiken. 


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

De import van mondkapjes uit het buitenland is de laatste maanden met meer dan 300 procent gestegen.
A
Contaminatie
B
Correct
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 9 - Quiz

Als overheid zijnde ontkomen we er niet aan om de coronamaatregelen wekelijks te evalueren.
A
Contaminatie
B
Correct
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 10 - Quiz

Ik heb toestemming van de directeur van het verzorgingshuis om mijn oma volgende week te mogen bezoeken.
A
Contaminatie
B
Correct
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 11 - Quiz

1. Deze trendviewer heeft vroeger vaak rake voorspellingen gedaan, maar kennelijk zat hij er bij het voorspellen van de nieuwste woningtrends klaarblijkelijk behoorlijk naast.
2. Veel ouders verbieden hun studerende kinderen om naast hun studiefinanciëring geen lening af te sluiten bij commerciële banken, want die vragen een veel hogere rente.
3. De voorzitter van de mr stelde als eis dat de directie alle stukken voor de vergadering minimaal één week van tevoren moest aanleveren.
Contaminatie
Dubbele ontkenning
Onjuiste herhaling
Pleonasme
Tautologie

Slide 12 - Question de remorquage

Opdracht
  • H7 P1: dubbelop maken + nakijken
  • Klaar? Gan naar H7 P2
timer
15:00

Slide 13 - Diapositive

Verwijswoorden
De-woorden: die/deze 
mannelijk (concreet): hij/hem/zijn
vrouwelijk (abstract): -heid-, -teit-, -nis, -schap, -de, -te, -ei, -ing, -ie, -iek, -ica, -theek, -tuur, -ine, -age, -is, -uur, -st) 
ze (dingen)/zij/haar

Het-woorden: onzijdig dat/dit/het/hem/zijn

Slide 14 - Diapositive

Dus:
Mannen: vastpakken
Vrouwen: ongrijpbaar

Het: onzijdig

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Verwijswoorden
hen: lv of na vz
Ik stuur hen door naar de volgende ronde. (wie/wat stuur ik?)
Ik geef het aan hen door. (kast- en vakantiewoorden)

hun: bez. vnw of mv
Ik geef hun door dat je wat later bent. (aan wie/voor wie geef ik door?) 
Dat zijn hun spullen. (direct voor zn, is van die personen)
Deze spullen zijn van hen. (na voorzetsel en niet direct voor zn)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Verwijswoorden
wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.

wie of waar
wie + voorzetsel: personen  Hij is degene op wie ik het meest vertrouw.
waar + voorzetsel: dingen/dieren   Dat een plus een twee is, is iets waarop je kan vertrouwen.

Slide 19 - Diapositive

Verwijswoorden
Let op! Antecedent

Bepaal waarnaar het woord verwijst en kies dan het juiste verwijswoord.


De commissie van gekke mensen verkoopt haar clubhuis.

Slide 20 - Diapositive

Opdracht
  • H7 P2 maken en nakijken
  •  Start een samenvatting.

Slide 21 - Diapositive

Huiswerk

  • Dubbelop + verwijswoorden opdrachten af + nagekeken
  • 11 maart boek 4

Slide 22 - Diapositive