Presenteren 3F

Presenteren
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Presenteren

Slide 1 - Diapositive

Inhoud
1. Presenteren algemeen
2. De opbouw van een presentatie
3. Lichaamshouding
4. Examen Spreken: de beoordeling
6. Tips
7. Veelgemaakte fouten
8. Vragen?

Slide 2 - Diapositive

Inhoud
1. De opbouw van een presentatie
2. Lichaamshouding
3. Examen Spreken: de beoordeling
4. Tips
5. Veelgemaakte fouten
6. Vragen?

Slide 3 - Diapositive

Zoek de verschillen...
Je krijgt nu twee filmpjes te zien van personen die presenteren. Wat zijn verschillen tussen deze twee presentaties? 

Noem de verschillen.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Welke verschillen kun je noemen?

Slide 7 - Carte mentale

Wat zijn valkuilen bij presenteren?

Slide 8 - Question ouverte

Een goede presentatie heeft een goede voorbereiding nodig. Hoe bereid jij je voor?

Slide 9 - Question ouverte

De opbouw van een presentatie

Slide 10 - Diapositive

Opening

Wacht tot het stil is en begin de presentatie met een duidelijke opening. 



Slide 11 - Diapositive

Creatieve opening

Citaat

Quiz

Raadsel

Humor

Anekdote

Slide 12 - Diapositive

De inleiding

  • Stel jezelf voor.
  • Maak het publiek nieuwsgierig; introduceer het onderwerp.
 (bij mondeling examen: benoem eventueel je spreekdoelen*)
  • Vertel hoe je presentatie is opgebouwd. Benoem de deelonderwerpen. Wat kan de luisteraar verwachten? 
  • Maak duidelijk wanneer het publiek vragen kan stellen.
BEGIN NIET MET HET  VOORLEZEN VAN DE DIA'S!

Slide 13 - Diapositive

Het middenstuk
  • Behandel de deelonderwerpen in een logische volgorde.
(gebruik dezelfde volgorde die je hebt benoemd in de inleiding)
  • Leg duidelijk verbanden tussen de deelonderwerpen: gebruik actief signaalwoorden als eerst, daarna en vervolgens.
    Versterk de structuur ook via andere signaalwoorden, zoals omdat, daarom, toch, maar, bijvoorbeeld, etc. 

Slide 14 - Diapositive

Slot
  • Geef een korte samenvatting of conclusie.
  • Sluit je presentatie af met een opvallende uitspraak of bijvoorbeeld een tip, of een advies.
  • Vraag of er nog vragen zijn.
  • Bedank het publiek voor de aandacht.

Slide 15 - Diapositive

Lichaamshouding

Slide 16 - Diapositive

Wat is belangrijk aan je houding tijdens het presenteren?

Slide 17 - Carte mentale

Houding
- Sta met twee benen op de grond. 
- Je armen langs je lichaam. 
- Rug recht, schouders naar achteren. 
- Kijk het publiek aan. 

Slide 18 - Diapositive

Dus:
In een presentatie gebruik je verbale en 
non-verbale communicatie.

Slide 19 - Diapositive

Wat is verbale communicatie?
A
Spreken
B
Spreken en luisteren
C
Met handen en voeten praten
D
Afbeeldingen gebruiken

Slide 20 - Quiz

Wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Tekens & Symbolen
B
Praten met handen en voeten
C
Lichaamshouding
D
Van je gezicht aflezen

Slide 21 - Quiz

Er mogen geen stiltes vallen tijdens mijn presentatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Berekening diplomacijfer Nederlands
lezen en luisteren (COE) 
50%
spreken
gesprekken schrijven
50%
+
: 2

Slide 23 - Diapositive

1. De precondities
Precondities
De opdrachten zijn in het Nederlands gesproken
De opdrachten zijn voldoende verstaanbaar
Je hebt minimaal 80% van de totale opdracht uitgewerkt.
De presentatie duurt minimaal 10 minuten.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Veelgemaakte 'fouten'
1. Te snel praten of te veel vertellen: je komt niet uit qua tijd. 
2. Teveel  tekst in dia's  waardoor de luisteraar afgeleid is. De luisteraar gaat lezen.
3. Tekst uit het hoofd leren. Stukken tekst worden door zenuwen vergeten en dan klopt het verhaal niet meer. Weet wat je wilt vertellen maar leer niet uit het hoofd. 
4. Slecht gekozen stelling of onduidelijke onderbouwing. Je moet voor OF tegen zijn en niet twijfelen.
5. Afsluiten met: "Dit was het" of "Kom ik uit qua tijd?" is uit den boze!!


Slide 31 - Diapositive

vragen?

Slide 32 - Diapositive