Week 40 4 TL

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Programm

Rückschau

Klausurvorbereitung

Ende

Rückschau

Klausurvorbereitung

Grammatik

Voltooid deelwoorden

Werkwoorden

Persoonlijk voornaamwoorden

Keuzevoorzetsel

Voltooid deelwoorden

Zwak: ge+stam+t    gemacht/gespielt

Sterk: Spick-o-thek     gegeben/getrunken/gefahren

Onregelmatig: Spick-o-thek    gewesen, 

idewiS

ich

du

er

wir

ihr

Sie

Esttenten

-e

-st

-t

-en

-t

-en

Wohnen

Stam : wohn

ich    wohn   -e

du     wohn   -st

er      wohn    -t

wir    wohn    -en

ihr     wohn    -t

Sie    wohn    -en

machen,lieben, denken, spielen etc.

Arbeiten

Stam: arbeit

ich      arbeit     -e

du       arbeit     -est

er        arbeit     -et

wir      arbeit     -en

ihr      arbeit     -et

Sie     arbeit     -en

Stam van het ww op een -d of -t? Altijd een extra -e!

Heißen

ich     heiß   -e

du      heiß    -t

er       heiß     -t

wir     heiß     -en

ihr      heiß     -t

Sie     heiß     -en

Eindigt de stam op een S-klank: bij du alleen een -t

Persoonlijk voornaamwoord

ich du er sie es wir ihr sie Sie

Onderwerp  = wie/ wat + gezegde

Lijdend voorwerp = wie/wat + onderwerp + gezegde

Meewerkend voorwerp = aan/voor wie + onderwerp + gezegde

Voorbeelden

(ik) schicke (jou) bald eine E-mail

(Wij) haben es (jullie) gesagt

Könnt (jullie) es (mij) erzählen, bitte?

Keuzevoorzetsels

Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval.

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval

Bevinden is 3e naamval.

unter-vor-hinter-auf-zwischen-an-über-neben-in

Wat geven deze voorzetsels aan?

Ik zet het boek op de tafel

Het boek ligt op de tafel

Welke zin geeft een beweging aan?

Welke zin geeft zich bevinden aan?

(Buch = onzijdig)

Ich stelle das Buch auf   ....Schränken(mv)

Das Buch liegt auf .....   Schränken(mv)

Ik zit op de stoel

Ik ga op de stoel zitten

(Stuhl = mannelijk)

Ich sitze auf dem Stuhl

Ich setze mich auf den Stuhl.

Tijdens de toets

Spiekbrief naamvallen op het bord

Je moet de manier wel zelf kunnen