(12) PVVT sterke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Laptop in de tas

We gaan eerst verder met de oefeningen van vorige week.

Persoonsvorm verleden tijd PVVT sterke werkwoorden

Spelling KWT Les 11

Vandaag:

1. Theorie persoonsvorm verleden tijd PVVT sterke werkwoorden
2. Vooruitblik

Leerdoelen

- Je weet hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd sterke werkwoorden correct spelt

- Je gaat oefenen met deze spelling

= klankveranderend in vt

 persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

sterke werkwoorden

lopen - liepen

Hoe zat het ook alweer?

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

KIJKEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Is dit een sterk of zwak werkwoord in de verleden tijd?

DANSEN

1. Zwak werkwoord
2. Sterk werkwoord

Noteer de pv van het sterke werkwoord in de verleden tijd.

ZIJN
Blijkbaar ... hij een populaire zanger.

Wat is een "sterk werkwoord"?

1. een werkwoord dat kracht betekent
2. een werkwoord dat in de verleden tijd hetzelfde klinkt
3. een werkwoord dat in de verleden tijd van klank verandert
4. een werkwoord dat je niet kunt vervoegen

Wat zijn de sterke werkwoorden?

1. beginnen, bieden, bijten en blazen
2. kijken, klagen, kosten, krabben
3. mailen, masseren, melden, mompelen
4. raden, regeren, roepen en ruiken

Wat is geen sterk werkwoord?

1. Hebben
2. Slaan
3. Fietsen
4. Verliezen

• 1. De situatie bleek onhoudbaar te zijn geworden.
  
• 2. Wij ontbeten die ochtend om zes uur.
  
• 3. Wij aten op dat tijdstip echter niet veel.
  
• 4. Zij vergat wat ze mee moest nemen.
  
• 5. Hij sprong een gat in de lucht toen hij het nieuws vernam.
  
• 6. De politiewagen reed met hoge snelheid naar de plaats des onheils.
  
• 7. Er viel een stilte na die opmerking.
  
• 8. Hij hees de vlag in top.
  
• 9. Dat zagen wij vanaf de top van de berg.
  
• 10. Mijn moeder kocht een nieuwe scanner in die winkel.
  
• 11. Het schip zonk onmiddellijk na de aanvaring.
  
• 12. Het kalf verdronk omdat de put niet gedempt was.
  
• 13. De arts verbond de gewonde passagier.
  
• 14. Wat vond jij van die opmerking?
  
• 15. Hij lag de hele wedstrijd op kop en wint won de wedstrijd dan ook gemakkelijk.
  
• 16. Zij kwamen nog maar net op tijd.

Vooruitblik

Week 4 (13)

Week 5 (14)

Week 6 (15)

Week 7 (16)

voltooid en onvoltooid deelwoord

indirecte directe reden

deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord

dictee