Présent van être avoir aller faire et verbes réguliers en -er

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Lundi 24 février 2025

Comment ça va ?

Je suis en pleine forme!

Je suis amoureux(se)

Je suis fatigué(e)

Je suis crevé(e)

ça ne va pas du tout!

J'ai passé de

bonnes vacances!

Quel temps

fait-il

aujourd'hui?

Le programme

L'adjectif (Révision)

et le présent

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?

geen verandering

(+ niks)

+ S

+ E

+ ES

mannelijke vorm

vrouwelijke vorm

mannelijk meervoud

vrouwelijk meervoud

La voiture est .........

1. grandes
2. grands
3. grande
4. grand

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________

1. américain
2. américaine
3. américains
4. américaines

vrouwelijke vorm van:
beau (mooi)

1. belle
2. beaue
3. beauo
4. bella

vrouwelijke vorm van:
nouveau (nieuw)

1. nouveaue
2. nouveauelle
3. nouveaul
4. nouvelle

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord. 

Behalve het rijtje hieronder, de zogenaamde 12 musketiers. Die moet je uit je hoofd leren. Alleen deze staan dus VOOR het zelfstandig naamwoord:

Bon / Beau / Joli

Vieux/ long / petit

Mauvais / grand /gros

Jeune / nouveau / haut 

(jolie)une....actrice.......

(blanche) une.... page......

(nouveau)
un..... jean......

De tegenwoordige tijd

Avoir,Être,Aller,Faire

Werkwoorden op -er

	Aller	Avoir	Être	Faire
Je	vais	(j') ai	suis	fais
Tu	vas	as	es	fais
Il/elle/on	va	a	est	fait
Nous	allons	avons	sommes	faisons
Vous	allez	avez	êtes	faites
Ils/elles	vont	ont	sont	font
	Ik ga	Ik heb	Ik ben	Ik doe

Tegenwoordige tijd: onregelmatige werkwoorden

Je (ik)	-e	Parle
Tu (jij)	-es	Parles
Il/elle/on (hij/zij/wij)	-e	Parle
Nous (wij)	-ons	Parlons
Vous (jullie/u)	-ez	Parlez
Ils/elles (zij)	-ent	Parlent

Tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden op -ER

Ik praat

Wat betekent het Franse werkwoord être?

1. hebben
2. gaan
3. zijn
4. doen

faire = ................

1. doen, maken
2. doen, hebben
3. hebben, zijn
4. doen, zijn

Wat zijn Franse werkwoorden op -er?

1. lire - apprendre - faire
2. aimer - regarder - écouter
3. apprendre - adorer - donner
4. avoir - être - faire

Je ___ (aller) à l'école.

1. suis
2. vas
3. ai
4. vais

Je ___ (faire) du sport.

1. fais
2. fait
3. faisons
4. faites

Elle ___ (avoir) quinze ans.

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Je ziet hier de stam van een Frans werkwoord. Vul het aan met de goede uitgang

VOUS ACHET

1. e
2. ez
3. ent
4. ons

Je ziet hier de stam van een Frans werkwoord. Vul het aan met de goede uitgang

NOUS TROUV

1. e
2. es
3. ez
4. ons

Nous ___ (être) à l'école maintenant.

1. suis
2. es
3. êtes
4. sommes

Tu ___ (aller) à la maison?

1. vais
2. as
3. es
4. vas

Je ziet hier de stam van een Frans werkwoord. Vul het aan met de goede uitgang

Elise et Paul GAGN

1. ez
2. ons
3. ent
4. er

Il ___ (être) sympa.

1. suis
2. est
3. êtes
4. sommes

Nous ___ (avoir) français aujourd'hui.

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Devoirs

Apprendre :présent des 4 verbes irréguliers et des verbes en -er

Faire: exercices sur les verbes en -er