Werkwoordspelling 1 februari 2022

Werkwoordspelling
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Wat moet je weten om een werkwoordsvorm 
goed te kunnen spellen?
Is het een persoonsvorm in de tegenwoordige of verleden tijd? 

Is het een voltooid of onvoltooid deelwoord?

Gaat het om een zwak, sterk of onregelmatig werkwoord?

Slide 2 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
Het is een werkwoordsvorm.
In iedere zin staat een persoonsvorm.
Als het er maar één werkwoord in de zin staat is het de pv.
De persoonsvorm vind je door 
- de zin naar de verleden tijd te veranderen of 
- het onderwerp in het meervoud of enkelvoud te zetten


Slide 3 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik
jij achter de pv
hele werkwoord
MIN -en
ik vind / ik wacht 
vind je/ wacht je?
je is onderwerp
jij / zij / hij / het
hele werkwoord
MIN -en +t
jij vindt/ hij fietst
het regent/ zij valt
wacht je coach?
je coach is onderwerp
wij/jullie/zij
hele werkwoord

wij vinden
jullie fietsen
zij wachten

Slide 4 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd
sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.

Zij vinden er niets aan. Zij vonden er niets aan.
Toch doen ze hun best. Toch deden ze hun best.

Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank.
Gebruik 't sexy fokschaapje:
hele werkwoord MIN -en +te(n) of +de(n) 

Ik miste de afslag.           We verdwaalden hopeloos.
Het mistte vanmorgen. (misten)  We belandden bij een leeg huis
De hele werkwoorden: missen, misten, verdwalen, belanden

Slide 6 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
Bij onregelmatige werkwoorden verandert niet alleen de klank.
hebben: heb, hebt, heeft, hebben - had, hadden - gehad
kunnen: kan, kan/kunt, kan, kunnen - kon, konden - gekund
mogen: mag, mag, mag, mogen - mocht, mochten - gemogen
willen: wil, wil/wilt, wil, willen - wou/wilde, wouden/wilden - gewild
zijn: ben, bent, is, zijn - was, waren - geweest
zullen: zal, zal/zult, zal, zullen - zou, zouden (geen voltooid deelwoord)

Slide 7 - Diapositive

werkwoorden die anders gaan
brengen

   eten          gaan,
bakken       lachen         vragen 
wreken               zeggen

Slide 8 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Schrijf het voltooid deelwoord zoals je het hoort, zo eenvoudig mogelijk.
Maak het voltooid deelwoord langer (zet er een -e achter) om te horen of je een t of d schrijft. Voorbeeld: Ik heb geld gepind. (ik pinde)
Als je het nog niet zeker weet, gebruik dan 't  sexy fokschaapj
N.B.: scheidbare werkwoorden krijgen bij het voltooid deelwoord
- ge in het woord. De hele stad was ondergesneeuwd
Sommige samengestelde werkwoorden zijn niet scheidbaar. Het voltooid deelwoord krijgt dan -ge ervoor. We hebben geklappertand. 

Slide 9 - Diapositive

Onvoltooid deelwoord

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive