2B - Monday Mar 29th

Program
1. Dalton planner 4th term (see Classroom)
2. Instruction relative pronouns & gerund
3. Lesson 1, Unit 6
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Program
1. Dalton planner 4th term (see Classroom)
2. Instruction relative pronouns & gerund
3. Lesson 1, Unit 6

Slide 1 - Diapositive

Relative pronouns
Betrekkelijke voornaamwoorden (relative pronouns) gebruik je om zinnen die een gemeenschappelijk onderdeel hebben aan elkaar te koppelen. Een betrekkelijk voornaamwoord slaat als het ware een brug tussen twee zinnen. In de Engelse taal kennen we de volgende betrekkelijke voornaamwoorden: who, which, that, whose, whom en where.

Slide 2 - Diapositive

more in detail
1. Who -> verwijst naar personen
2. Which -> verwijst naar dieren en dingen
3. That -> je mag who en which vervangen door that, maar alleen als er geen komma staat!
4. - -> Je mag who/which/that weglaten als het geen onderwerp is van de betrekkelijke bijzin.

Slide 3 - Diapositive

examples
1. The man who came by yesterday is my father.
2. This is the car which I bought last year. 
3. Jason is the man that/who fixed the window.
4. That song's from the musical - we are doing at school. 

Let op: weglaten mag alleen als het vnw geen onderwerp is:
This is the cat which/that followed me home.

Slide 4 - Diapositive

Complete the sentence:
I talked to the girl ... forgot her glasses.
A
who
B
which

Slide 5 - Quiz

Complete the sentence:
Mr Richards, ... is a taxi driver, lives across the street.
A
who
B
that

Slide 6 - Quiz

Complete the sentence:
The email, ... you sent me, was quite interesting.
A
who
B
which

Slide 7 - Quiz

Gerund
Een gerund (werkwoord + -ing) gebruik je als zelfstandig naamwoord. 
* Als onderwerp: Singing is fun.
* Na ww als love, stop, start, keep on: Keep on walking!
* Na voorzetsels (behalve to): I am fond of cooking.
* Na bepaalde uitdrukkingen: It's no use trying it again, it won't work.

Slide 8 - Diapositive


Een gerund is een..
A
..zelfstandig naamwoord dat gebruikt wordt als een werkwoord.
B
..werkwoord dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Quiz

Complete the sentence:
Are you thinking of ... (visit) London?
A
to visit
B
visiting

Slide 10 - Quiz

Welke vragen heb je nog over de relative pronouns en/of de gerund?

Slide 11 - Carte mentale