LES 3 - Inkomstenbronnen

LES 3 - Inkomstenbronnen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

LES 3 - Inkomstenbronnen

Slide 1 - Diapositive

Welke factor beslist niet in jouw keuzes?
A
Je ouders
B
Hoeveel geld je hebt
C
Klasgenoten
D
Zeewater

Slide 2 - Quiz

Zet in de juiste kolom.....
Primaire behoeften
Secondaire behoeften
Onderwijs
Onderdak
Brood
Gezondheidzorg
Vakantie
Luxe sportschoenen
Kaartjes voor Formule 1
Netflix

Slide 3 - Question de remorquage

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kun je: 

  • drie verschillende inkomstenbronnen noemen.
  • twee voorbeelden geven van inkomsten waar je geen prestatie voor hoeft te leveren (inkomensoverdracht)
  • van een bedrag een percentage uitrekenen.
  • een voorbeeld geven van wat wordt bedoeld met inkomen in natura.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Inkomstenbronnen
Belangrijke inkomstenbronnen zijn:

  • Arbeid: je werkt voor een loon of salaris.
  • Bezit: je krijgt rente over het geld op je spaarrekening of je krijgt de huur als een woning verhuurt.
  • Een eigen bedrijf: je krijgt de winst.

Slide 6 - Diapositive

Inkomstenbronnen
Met je inkomen kun je:

  • consumeren: je koopt producten.
  • sparen: je geeft een deel van het geld niet uit.



Slide 7 - Diapositive

Welke inkomsten heb jij?

Slide 8 - Carte mentale

Spaar je?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

De heer Van Bolderen werkt als steward bij een luchtvaartmaatschappij.
Hij verdient € 2200,- per maand.
A
Winst
B
Salaris
C
Huur

Slide 10 - Quiz

Gerda Scheringa heeft een eigen schoenenzaak.
Hoeveel zij verdient, hangt af van het aantal schoenen dat ze verkoopt.
A
Winst
B
Salaris
C
Huur

Slide 11 - Quiz

John Alberts is de eigenaar van een flatgebouw.
In het flatgebouw huren 40 gezinnen een woning.
A
Winst
B
Salaris
C
Huur

Slide 12 - Quiz

Consumeren en sparen
Hans en Yvonne Kelderman hebben een inkomen 
van € 2200,- per maand.
Per maand geven ze gemiddeld € 1900,- uit.

Slide 13 - Diapositive

a. Hoe noem je het uitgeven van geld?

Slide 14 - Question ouverte

b. Denk je dat Hans en Yvonne iedere maand precies € 1900,- uitgeven? Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Question ouverte

c. Hoeveel geld geven Hans en Yvonne per maand gemiddeld niet uit?
(Inkomen: € 2200,- per maand.
Per maand geven ze gemiddeld € 1900,- uit.)

Slide 16 - Question ouverte

d. Hoe noem je het niet uitgeven van geld?

Slide 17 - Question ouverte

Soms moet je sparen om in je behoeften te kunnen voorzien.
a. Noem een product waarvoor jij wel eens hebt gespaard.
b. Hoeveel kostte dat product? En hoe lang heb je moeten sparen?
c. Zijn er ook producten waarvoor je niet hoeft te sparen. Noem er drie
timer
2:00

Slide 18 - Question ouverte

Procenten
Rente is een vorm van inkomen uit bezit.
Je zet bijvoorbeeld spaargeld op de bank en krijgt als vergoeding rente.
De hoeveelheid rente is meestal een percentage van je spaargeld.

Slide 19 - Diapositive

Voorbeeld

Jeroen heeft € 1200,- op zijn bankrekening staan.
Hij krijgt 5% rente per jaar,

5% van € 1200,- = 5 x € 12,- = € 60,-
Na een jaar krijgt hij dus € 60,- aan rente.
Als hij niets opneemt, heeft hij dan € 1260,- op zijn rekening staan.

Slide 20 - Diapositive

Reken uit.
a 4% van € 2000,- is €
b 3% van € 5000,- is €
c 5% van € 2500,- is €
d 6% van € 1400,- is €
timer
5:00

Slide 21 - Question ouverte

Jorrick van de Velde heeft € 800,- op zijn bankrekening staan.
De bank geeft 4% rente per jaar?

a. Hoeveel euro rente krijgt Yorrick na het eerste jaar? €
b. Welk bedrag staat er dan op zijn rekening? €
timer
3:00

Slide 22 - Question ouverte

Inkomensoverdrachten
Soms krijg je een inkomen zonder dat je daar iets voor hoeft te doen. Een inkomen waarvoor je niets hoeft te doen, is een inkomensoverdracht.



Slide 23 - Diapositive

Inkomensoverdrachten
Voorbeelden van inkomensoverdrachten zijn:

  • kindertoeslag: bijdrage van de overheid voor de kosten voor kinderen.
  • huurtoeslag: bijdrage van de overheid voor de huur.
  • bijstandsuitkering: uitkering van de overheid voor iemand die geen werk heeft.

Slide 24 - Diapositive

Inkomen in natura
Soms krijg je een deel van je inkomen niet in geld maar in producten. Je noemt dat een inkomen in natura.


Voorbeelden van inkomens in natura zijn:

  • een auto van de zaak.
  • een mobiele telefoon van de baas .
  • een abonnement op een krant of tijdschrift betaald door de zaak.

Slide 25 - Diapositive

Bekijk de advertentie hiernaast.

Johan solliciteert op de baan en wordt aangenomen.
Volgens Johan gaat hij meer dan € 32.400,- per jaar verdienen.
Heeft Johan gelijk? Leg je antwoord uit.

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Vidéo

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive