LES 3.1 - Inkomstenbronnen

LES 3.1 - Inkomstenbronnen
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

LES 3.1 - Inkomstenbronnen

Slide 1 - Diapositive

Welke factor beslist niet in jouw keuzes?
A
Je ouders
B
Hoeveel geld je hebt
C
Klasgenoten
D
Zeewater

Slide 2 - Quiz

Zet in de juiste kolom.....
Primaire behoeften
Secondaire behoeften
Onderwijs
Onderdak
Brood
Gezondheidzorg
Vakantie
Luxe sportschoenen
Kaartjes voor Formule 1
Netflix

Slide 3 - Question de remorquage

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kun je: 

  • drie verschillende inkomstenbronnen noemen.
  • twee voorbeelden geven van inkomsten waar je geen prestatie voor hoeft te leveren (inkomensoverdracht)
  • van een bedrag een percentage uitrekenen.
  • een voorbeeld geven van wat wordt bedoeld met inkomen in natura.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Inkomstenbronnen
Belangrijke inkomstenbronnen zijn:

  • Arbeid: je werkt voor een loon of salaris.
  • Bezit: je krijgt rente over het geld op je spaarrekening of je krijgt de huur als een woning verhuurt.
  • Een eigen bedrijf: je krijgt de winst.

Slide 6 - Diapositive

Inkomstenbronnen
Met je inkomen kun je:

  • consumeren: je koopt producten.
  • sparen: je geeft een deel van het geld niet uit.



Slide 7 - Diapositive

Welke inkomsten heb jij?

Slide 8 - Carte mentale

Spaar je?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

De heer Van Bolderen werkt als steward bij een luchtvaartmaatschappij.
Hij verdient € 2200,- per maand.
A
Winst
B
Salaris
C
Huur

Slide 10 - Quiz

Gerda Scheringa heeft een eigen schoenenzaak.
Hoeveel zij verdient, hangt af van het aantal schoenen dat ze verkoopt.
A
Winst
B
Salaris
C
Huur

Slide 11 - Quiz

John Alberts is de eigenaar van een flatgebouw.
In het flatgebouw huren 40 gezinnen een woning.
A
Winst
B
Salaris
C
Huur

Slide 12 - Quiz

Consumeren en sparen
Hans en Yvonne Kelderman hebben een inkomen 
van € 2200,- per maand.
Per maand geven ze gemiddeld € 1900,- uit.

Slide 13 - Diapositive

a. Hoe noem je het uitgeven van geld?

Slide 14 - Question ouverte

b. Denk je dat Hans en Yvonne iedere maand precies € 1900,- uitgeven? Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Question ouverte

c. Hoeveel geld geven Hans en Yvonne per maand gemiddeld niet uit?
(Inkomen: € 2200,- per maand.
Per maand geven ze gemiddeld € 1900,- uit.)

Slide 16 - Question ouverte

d. Hoe noem je het niet uitgeven van geld?

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Vidéo