(H3C) persoonlijk voornaamwoord

Bonjour H2
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Bonjour H2

Slide 1 - Diapositive

Le programme
- Voca 3 geleerd?
- Maken leçon 2

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Pâcques en France:
De meeste Fransen zijn net als wij twee dagen vrij: Paaszondag (Pâques) en Paasmaandag (lundi de Pâques). Vroeger ging men op Paaszondag naar de kerk, om te herdenken dat Jezus is opgestaan uit de dood. Frankrijk is van oorsprong een echt katholiek land. Er worden nog steeds veel kerkdiensten georganiseerd met Pasen, maar de meeste Fransen gaan tegenwoordig niet meer naar de kerk. Ze vieren Pasen gezellig thuis. Er wordt uitgebreid gegeten en voor kinderen zijn er activiteiten, zoals paaseieren zoeken (la chasse aux oeufs). De paashaas kennen de Fransen niet zo. Wel de paasklokken (les cloches de Pâques). Vlak voor Pasen vliegen de klokken van Franse kerken naar Rome. Daar gaan ze de Paus bezoeken en paaseieren halen. Op de terugweg, laten de klokken eieren vallen. Die vallen in tuinen en parken overal door het land. Op Paasochtend mogen kinderen de eieren zoeken, meestal eieren van chocolade (des oeufs en chocolat). De weken voor Pasen kun je overal in de Franse winkels de lekkerste dingen van chocola zien liggen. “Joyeuses Pâques!” Vrolijk Paasfeest!

Slide 4 - Diapositive

Voca 3

Slide 5 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
onderwerp
met nadruk / na vz
lijdend voorwerp
meewerkend 
voorwerp
je
moi
me/ m'
me / m 
tu
toi
te/t'
te/ t'
il
lui
le/ l'
lui
elle
elle
la/ l'
lui
nous
nous
nous
nous
vous
vous
vous 
vous
ils
eux
les
leur
elles
elles
les
leur

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 8 - Question de remorquage

Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Le
Lui
Les
leur
te
me
vous

Slide 9 - Question de remorquage

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 10 - Question de remorquage

Je l'aide.
Je la vois.
On vous donne un cadeau.
Tu leur as écrit?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 11 - Question de remorquage

onderwerp
lijdend 
voorwerp
meewerkend
voorwerp
persoonsvorm
Ik
een boek
aan mijn vader.
geef

Slide 12 - Question de remorquage

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 13 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 14 - Quiz

lijdend voorwerp:
vous connaissez le garçon?
A
je le connais
B
je la connais
C
je l'connais
D
je les connais

Slide 15 - Quiz

Waar plaats ik het lijdend voorwerp in de zin?
A
voor de persoonsvorm
B
na de persoonsvorm

Slide 16 - Quiz

In welke zin staat een lijdend voorwerp?
A
Zij geeft het geld
B
Hij verkoopt het huis

Slide 17 - Quiz

Hoe ging het met het vervangen van het lijdend voorwerp?
A
onvoldoende
B
matig
C
goed
D
uitstekend

Slide 18 - Quiz

het meewerkend voorwerp
Tu as répondu aux copains?
A
Je leurs ai répondu par courriel.
B
je leur ai répondu par courriel.

Slide 19 - Quiz

het meewerkend voorwerp
Tu as dit à Marie de partir?
A
Je lui ai dit de partir
B
je l'ai dit de partir

Slide 20 - Quiz

In welke zin staat een meewerkend voorwerp?
A
Je ne téléphone pas.
B
Je vous téléphone.

Slide 21 - Quiz

Een meewerkend voorwerp begint met een...
A
à woord
B
de woord
C
een werkwoord
D
een onderwerp

Slide 22 - Quiz

In welke zin staat het meewerkend voorwerp op de juiste plek?
A
Tu nous vas demander de l'argent.
B
Tu vas nous demander de l'argent.

Slide 23 - Quiz

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meewerkend voorwerp?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 24 - Quiz

Maintenant
-maken leçon 4 WB opdr 46, 47 em 49
-maken teksten 6 en 7


Slide 25 - Diapositive

Apprendre: leren chapitre 4 voca 5
Finir: afmaken teksten en leçon 4


Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive