Grammatica - 2.7 - les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Grammatica - H2.7

Start van de les

• IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
• Tas op de grond.
• Telefoon en sleutels in je tas

Doelen

In deze paragraaf leer je:

• samengestelde zinnen vormen;
• voegwoorden gebruiken.

Even herhalen

Samengestelde zinnen

Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin. Een zin met twee of meer persoonsvormen is een samengestelde zin. Eigenlijk zijn dat twee of meer zinnen waarvan één zin is gemaakt.

'Jorieke speelt piano en haar broertje kijkt televisie.'

Hoeveel persoonsvormen staan in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

'Het huiswerk had ik niet gemaakt, omdat ik mijn boek was vergeten.'
Noteer de persoonsvorm(en) uit deze zin.

Voegwoorden

Voegwoorden plakken zinnen aan elkaar.

Voor een voegwoord vaak een komma, behalve bij en en of 

Voegwoord kan ook aan het begin van een zin staan!

Voegwoord 

Samengestelde zinnen plak je aan elkaar met een voegwoord.

Voorbeelden: want, omdat, maar, en, terwijl

De leerling leent een pen, want hij is zijn etui vergeten.

Terwijl de leerlingen naar school fietsten, begon het te regenen.

Maken

Opdracht 4 t/m 7 in het boek (blz. 142)

Klaar? Versterk Jezelf online

Als er gewerkt wordt aan de opdrachten is het stil in de klas.

De leraar legt de les duidelijk uit aan de studenten.

Zet onder de zin de pv, wg, ond, lv, mv, bwb.

De auto reed snel over de brug naar de stad.

Zet onder de zin de pv, wg, ond, lv, mv, bwb.