taalquiz NT2 A2

• MBO
• Studiejaar 1

Taalquiz A2

1: Welke zin is goed?

1. Ik ben de trein gemist.
2. Ik heb verhuisd naar Zwolle.
3. Ik heb heel hard geniesd.
4. Ik heb ziek geweest.

2: Welke zin is goed?

1. De kat loopt naar huis
2. Het kat loopt naar huis
3. De kat loopt naar de huis
4. Het kat loopt naar een huis

3: Wat past in de zin?

Ik heb deze week .............. gelezen.

1. de mooie boek
2. het mooi boek
3. een mooie boek
4. een mooi boek

4: Hoe noem je twee woorden met (bijna) dezelfde betekenis?

1. gezegde
2. synoniem
3. alinea
4. afbeelding

5: Wat is een voorbeeld van twee synoniemen?

1. wandelen en lopen
2. licht en donker
3. groot en groter
4. dag en nacht

6: Welk woord is GOED geschreven?

1. manager
2. intervieuw
3. sollisiteren
4. facature

7: Welk woord is GOED geschreven?

1. interresant
2. portomonnee
3. encyclopedie
4. explozie

8: Welk woord is FOUT geschreven?

1. pyjama
2. interessant
3. agressief
4. burgermeester

9: Welk woord is FOUT geschreven?

1. appartement
2. raport
3. bodem
4. plafond

10: Wat betekent overdreven?

1. Te weinig. Minder dan nodig is.
2. Te veel of te erg. Meer dan nodig is.
3. Iets dat op het water blijft drijven.
4. Heel voorzichtig en precies.

11: Wat betekent belemmeren?

1. verhinderen
2. zeuren
3. remmen
4. jaloers zijn

13: Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek

1. presenteert
2. presenteerd
3. presenteerdt
4. presenteer

14: (worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?

1. word
2. wordt

15:
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?

1. Beantwoort
2. beantwoor
3. beantwoord
4. beantwoordt

16: (uitdrukking)

Zo gezond als een ...

1. vis
2. hond
3. kip
4. pauw

17: (uitdrukking)
Zo trots als een ....

1. hond
2. kat
3. pauw
4. kip

18: (uitdrukking)
Naast zijn ........ lopen

1. laarzen
2. schoenen
3. sloffen
4. fiets

19: (uitdrukking)
Wat betekent 'Aan de slag gaan'

1. linksaf slaan
2. een andere richting nemen
3. het werk afmaken
4. met het werk beginnen

20:
Die vrouw komt niet in
aanmerking ....... hulp

1. van
2. voor
3. om
4. over

21:
Heb jij interesse ...... die nieuwe fiets?

1. voor
2. op
3. aan
4. in

22:
Hij moest erg lachen .... die grappige filmpjes

1. over
2. met
3. om
4. tegen

23:
Ben jij wel geschikt ...... dit beroep?

1. voor
2. als
3. met
4. over

vraag 24: lidwoorden
Wat is fout?

1. de paard
2. de fles
3. de ring
4. de kast

vraag 25: lidwoorden
Wat is fout?

1. het glas
2. het pak
3. het konijn
4. het vogel

vraag 26: lidwoorden
Wat is fout?

1. de hoofdstuk
2. de machine
3. de fotograaf
4. de school

vraag 27: lidwoorden
Wat is fout?

1. het programma
2. het dier
3. het afspraak
4. het bureau

vraag 28: meervoud
wat is fout?

1. programma's
2. televisie's
3. winkels
4. mango's

vraag 29: meervoud
wat is fout?

1. dagen
2. weken
3. maanden
4. jaaren

vraag 30: meervoud
wat is fout?

1. cadeaus
2. douches
3. theoriën
4. sauzen