Nederlands periode 3 les 5

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

periode 3

Lesdoelen

* Je weet wat verwijswoorden zijn en kunt deze toepassen in zinnen.

* Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze toepassen in zinnen.

Waarom moet je dit leren?

Zodat je teksten beter kunt begrijpen.

Zodat je samengestelde zinnen kunt schrijven in brieven of emails.

verwijswoord?

Die, deze, dit, dat

Met de aanwijzende voornaamwoorden dit, deze, dat, die wijs je personen of dingen aan.

Met dit en deze verwijs je naar iemand of iets dichtbij.

Met dat en die verwijs je naar iemand of iets veraf.

voorbeeldzinnen:

Deze vraag is lastig.

Die boeken moet je echt opruimen.

Met betrekkelijke voornaamwoorden verwijs je naar woorden die eerder in de tekst staan.

 Met dat verwijs je naar het-woorden enkelvoud. Met die verwijs je naar de-woorden enkelvoud of meervoud.

voorbeeldzin:

De jongen die een jong zusje heeft.

De mensen ............
aanwezig waren op de bruiloft, kregen allemaal een bedankbriefje.

1. dat
2. die
3. deze
4. dit

Marijke vond het eten ...........

ik gemaakt had, erg lekker.

1. deze
2. die
3. dat
4. dit

voegwoorden

Met de woorden als, en, hoewel, maar, nadat, of, omdat, sinds, terwijl, toen, want en zodat kun je twee zinnen aan elkaar plakken. Deze woorden noem je voegwoorden : ze voegen twee hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin aan elkaar.

Voorbeeldzinnen:

Ik doe mijn trui uit. Het is te warm. (2 losse zinnen)

Ik doe mijn trui uit, want het is te warm. (zin met voegwoord)

Rick was niet op tijd, ..........
zijn fiets stuk was gegaan.

1. doordat
2. tenzij
3. want

De honden kunnen niet ontsnappen...... de deur nog op slot zit.

1. nadat
2. want
3. zolang

Huiswerk opdracht:

Taalblokken

Spelling 2F

verwijswoorden en voegwoorden