Voorbereiding toets verwijswoorden/signaalwoorden

Herhaling
Vandaag gaan we verwijswoorden en signaalwoorden herhalen ter voorbereiding op de toetsweek.

* Wat weet je nog?
* Wat moet je nog goed oefenen?

Lessonup.app
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling
Vandaag gaan we verwijswoorden en signaalwoorden herhalen ter voorbereiding op de toetsweek.

* Wat weet je nog?
* Wat moet je nog goed oefenen?

Lessonup.app

Slide 1 - Diapositive

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar een woord in de zin dat al eerder genoemd is of ze wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 2 - Diapositive

Verwijzen naar 'dieren of dingen' mag ook met 'zij'.

Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Diapositive

De studenten waren te laat. Zij moesten allemaal nablijven.

Wat is het verwijswoord?
A
De studenten
B
Zij

Slide 5 - Quiz

De monteur komt morgen terug. Hij moet eerst een onderdeel bestellen.

Wat is het verwijswoord?
A
De monteur
B
Hij

Slide 6 - Quiz

De toeristen waren verdwaald. Pas toen ze iemand tegenkwamen die Engels sprak, wisten ze de weg terug te vinden.

Waar verwijst 'ze' naar?
A
Toeristen
B
Iemand

Slide 7 - Quiz

De docent wist helemaal niets te vertellen over de lesstof. Hij had de les niet goed voorbereid.

Wat is in deze zin het verwijswoord?
A
Docent
B
Lesstof
C
Hij
D
Les

Slide 8 - Quiz

De leraren gaan morgen staken. Volgens ... krijgen ze te weinig salaris.
A
Hen
B
Hun

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Dat tijdschrift is van hen. Het is ... tijdschrift.
A
Hun
B
Zijn
C
Hen
D
Haar

Slide 11 - Quiz

De docent legt ... toetsen klaar voor de leerlingen.
A
Deze
B
Dit

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Het meisje ... daar loopt, is een bekende vlogger.
A
Die
B
Dat

Slide 14 - Quiz

Mijn autosleutel ligt op tafel. Wil je ... even aangeven?
A
Deze
B
Die

Slide 15 - Quiz

De meneer ... daar loopt, is de vriend van Jan.
A
Dat
B
Die

Slide 16 - Quiz

De vrouw, ... veel wordt geroddeld, is al dagen niet meer gezien.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

De school, ... veel goede recensies zijn geschreven, ontvangt meer inschrijvingen van studenten.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 19 - Quiz

De jongen ... hij samenwerkt bij DHL, is verliefd op hem.
A
Waarmee
B
Met wie

Slide 20 - Quiz

De auto ... wij zitten, is veel te klein voor vijf man.
A
In wie
B
Waarin

Slide 21 - Quiz

De medewerker, ... veel wordt geklaagd door klanten, is altijd chagrijnig.
A
Waarover
B
Over wie

Slide 22 - Quiz

Signaalwoorden
Signaalwoorden geven verbanden in de tekst aan. Dit kunnen verbanden tussen zinnen, maar ook tussen alinea's zijn.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 25 - Quiz


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 26 - Quiz


  Om welk tekstverbanden gaat het in zin 2?
A
volgorde
B
opsomming
C
reden
D
tijd

Slide 27 - Quiz

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  dus

  slecht

Slide 28 - Question de remorquage

Tekstverband = voorbeeld / toelichting
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 29 - Question de remorquage


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 30 - Quiz

Gebruik de rest van de les om je voor te bereiden op de toets. 

Neem de theorie nog een keer door en stel vooral vragen als je deze nog hebt.

Slide 31 - Diapositive