Sterke werkwoorden

zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden hebben een vast schema net als in het Nederlands:
spelen-speelde-gespeeld   (ge+ stam+d) nederlands
trainen-trainde-getraind (ge+ stam + d) nederlands
in het Duits
spielen- spielte-gespielt
sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren en hebben geen vast schema.
Bijvoorbeeld:
eten- at- gegeten
lopen-liep-gelopen

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsBeroepsopleiding

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden hebben een vast schema net als in het Nederlands:
spelen-speelde-gespeeld   (ge+ stam+d) nederlands
trainen-trainde-getraind (ge+ stam + d) nederlands
in het Duits
spielen- spielte-gespielt
sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren en hebben geen vast schema.
Bijvoorbeeld:
eten- at- gegeten
lopen-liep-gelopen

Slide 1 - Diapositive

Stappenplan bij vervoegen voltooid deelwoorden

Bepaal wat voor soort werkwoord het is.
sterk w.w.
zwak w.w.
- zie Grammaticagedeelte woordenboek
1. eindigt op -ieren?

stam + t
2. begint met be/ver?
stam + t
3. eindigt stam -d/-t?
ge + stam + et
Als je op 1, 2, 3 geen antwoord 
kan geven, pas je de hoofdregel toe: ge + stam + t

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
stam + en of -n (hele ww)
stam + en of -n (hele ww)
stam + (e) st
stam + (e) t
stam + (e) t
stam + e

Slide 4 - Question de remorquage

Stam -d of -t
Er zijn 3 uitzonderingen met de uitgang wanneer de stam op een -d of -t  eindigt. Bekijk de tabel hiernaast goed.

  • Wat is er anders?
  • Bij du, er/sie/es en ihr komt er een extra -e- tussen de stam en de uitgang. De uitgangen blijven hetzelfde. 
  • Waarom zou dat anders zijn?
  • Duitsers kunnen het woord anders niet goed uitspreken.
  • OOK BIJ WW zoals zeichnen (tekenen) 
Pers. vnw
basisregel
stam op   -d of -t 
ich
e
e
du
st
st
er/sie/es
t
t
wir
en
en
ihr
t
t
sie/Sie
en
en

Slide 5 - Diapositive

Wie mache ich den Partizip (voltooid deelwoord) bei einem schwachen Verb?
1 - ik zoek de stam. Hoe?
hele werkwoord min EN = stam
voorbeeld: stam van machen = mach
2 - Ik plak er "ge" aan het begin en een "t" aan het einde. NOOIT een "d"!



ge + stam + t

Slide 6 - Diapositive

Wat gebeurt er bij werkwoorden met 't' of 'd' als laatste letter van de stam?
warten > stam is 'wart'. Dat betekent dat je in sommige gevallen een 'e' moet toevoegen.
(tegenwoordige tijd: du arbeit-est; er arbeit-et; ihr arbeit-et)
voltooid deelwoord: ge-arbeit-e



ge + stam + et

Slide 7 - Diapositive

Voltooid deelwoorden bij regelmatige zwakke w.w.
1. Werkwoorden eindigen op -ieren
stam + t
studieren - studiert
2. Werkwoorden beginnen met            be- /ver-
stam + t
besuchen - besucht
versorgen - versorgt
3. Werkwoorden stam op -d / - t
ge + stam + et
arbeiten - gearbeitet
melden - gemeldet
4. Hoofdregel
ge + stam + t
wohnen - gewohnt

Slide 8 - Diapositive

Uitzondering 
Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -ieren wordt gevormd door: 

STAM + T
Bijvoorbeeld:
fotografieren - Was hast du fotografiert? fotograferen
Heb jij gefotografeerd?
trainieren-  Hast du am Wochenende trainiert? trainen
Heb je in het weekend getraind?

Slide 9 - Diapositive

Uitzondering 
Het voltooid deelwoord van werkwoorden met be- of ver- wordt gevormd door:
STAM + T
Bijvoorbeeld:
besuchen - Wir haben den Zoo besucht. (bezoeken)
wij hebben de dierentuin bezocht

Slide 10 - Diapositive

uitzonderingen op de regel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden:
A
werkwoorden die op -ieren eindigen --> stam + t
B
werkwoorden die met be- , ver-, beginnen --> stam+ t
C
beide bovenstaande zijn juist

Slide 11 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord machen (doen) is?
A
macht
B
gemacht
C
machen
D
gemachd

Slide 12 - Quiz

Sterke werkwoorden

Slide 13 - Diapositive

Basisregel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door: 

GE + STAM + T

Bijvoorbeeld:
hören - Wir haben es gestern schon gehört. horen
Wij hebben het gisteren al gehoord.
spielen - Mein Hund hat mit meiner Katze gespielt. spelen
Mijn hond heeft met mijn kat gespeeld.

Slide 14 - Diapositive

Sterke werkwoorden

(in NL sterk in Duits ook)

lopen-liep-gelopen

laufen-lief-gelaufen


zingen-zong-gezongen

singen-sang-gesungen


rijden-reed-gereden

fahren-fuhr-gefahren


Voltooid deelwoord moet je leren (er staan lijsten in het woordenboek). Is het in Nederlands sterk dan ook in het Duits


stamm +

ich  - e

du   - st

er,sie- t

wir  - en

ihr       -t

sie,Sie -en

Slide 15 - Diapositive

Starke Verben mit -a im Stamm


Verandering van a -> ä bij sterke ww met -a in de stam


schlafen- ich schlafe- du schläfst- er schläft

slapen

tragen- ich trage- du trägst- er trägt
dragen

Slide 16 - Diapositive

DUS !

Fahren

ich fahre                           wir fahren

du fährst                           ihr fahrt
er,sie,es fährt                  sie/Sie fahren

ich habe/bin nach Berlin gefahren

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

stamm mit -e

Starke Verben mit -e (klinkt kort) im Stamm bekommen -> i

helpen

helfen- du hilfst, er,sie,es hilft


bij lange klank (ee) bekommt es -> ie

lezen

lesendu liest, er,sie,es liest 

Verandering stamklinker alleen bij:  du, er,sie ,es



Slide 19 - Diapositive

Let op uitzonderingen

Bij werden (worden/zullen) , geben  (geven) en nehmen (nemen) verandert de lange 'e' in 'i', niet in 'ie'.!!


gehen (gaan) is een uitzondering (gewoon 'du gehst')


Slide 20 - Diapositive

samengevat

Sterk ww- hoor je door klankverandering

korte klank -e- in het sterke ww -> -i

lange klank -ee- in het sterke ww -> -ie



Sterke ww met -a in de stam wordt

bij: du, er, sie,es (man)

Slide 21 - Diapositive

Wanneer komt de verandering '-ie'?
A
Bij een korte 'e'-klank
B
Bij een lange 'ee'-klank

Slide 22 - Quiz

Wat gebeurt er bij een korte klank in het werkwoord?
A
een '-e' wordt 'i'
B
een '-e' wordt 'ie'
C
een '-e' blijft zo
D
Ik doe niet moeilijk en schrijf maar wat op

Slide 23 - Quiz

du (helfen)
A
helfst
B
hilfst
C
hilft
D
helfest

Slide 24 - Quiz

er (schlafen)
A
schlaft
B
schlift
C
schläft
D
schläfest

Slide 25 - Quiz

er (fahren)
A
fahrt
B
fihrt
C
fähret
D
fährt

Slide 26 - Quiz

ihr (fahren)
A
fahrt
B
fihrt
C
fähret
D
fährt

Slide 27 - Quiz

du (sehen)
Let op uitzondering
A
sihst
B
seht
C
siehst
D
sieht

Slide 28 - Quiz

sie (geben) enkelvoud (1 vrouw)
A
gebt
B
gibst
C
gibt
D
giebst

Slide 29 - Quiz