Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Spelling leerjaar 2
Welke spelling is juist?
Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word
1 / 34
suivant
Slide 1:
Quiz
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Cette leçon contient
34 diapositives
, avec
quiz interactifs
.
La durée de la leçon est:
30 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Welke spelling is juist?
Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word
Slide 1 - Quiz
Wat is de stam van het werkwoord
fietsen?
A
fietsen
B
fiets
C
fietst
D
gefietst
Slide 2 - Quiz
Is het werkwoord sterk of zwak?
ontvangen
A
sterk: ontvangen - ontvingen
B
zwak: ontvangen - ontvangden
Slide 3 - Quiz
Is het werkwoord sterk of zwak?
bewerken
A
sterk: bewerken - beworken
B
zwak: bewerken - bewerkten
Slide 4 - Quiz
Op welk woord akomt er GEEN trema?
A
geaaid
B
skien
C
patient
D
Italie
Slide 5 - Quiz
Schrijf je de onderstaande woorden met of zonder trema?
Met trema
Zonder trema
efficient
coordinatie
elektricien
geijsbeerd
genitalien
geinfiltreerd
petroleum
gelinieerd
uitzaaiingen
naief
industrieel
Italie
reunie
financien
Slide 6 - Question de remorquage
Welk woord is goed geschreven
A
lineair
B
liniair
C
lieäir
D
linieair
Slide 7 - Quiz
Nog een!
Sleep wat bij elkaar hoort!
fietste
gefietst
fietsten
Wat is de verleden tijd enkelvoud van fietsen?
Wat is de verleden tijd meervoud van fietsen?
Wat is het voltooid deelwoord van fietsen?
Slide 8 - Question de remorquage
Sleep de antwoorden naar het juiste vakje. Let goed op!!
antwoordde
geantwoord
antwoordden
geantwoordt
antwoorden
Wat is de verleden tijd enkelvoud van antwoorden?
Wat is het voltooid deelwoord van antwoorden?
Wat is de verleden tijd meervoud van antwoorden?
Dit is in de verleden tijd niet juist gespeld.
Slide 9 - Question de remorquage
In welke tijd staan de zinnen?
1. Ik heb lekker geslapen.
2. De kinderen moeten weer naar school.
3. Hij dacht aan vorige zomer.
4. De man wilde naar huis gaan.
Voltooide tijd
verleden tijd
verleden tijd
tegenwoordige tijd
Slide 10 - Question de remorquage
andere-klankwerkwoorden
zelfde-klankwerkwoorden
Tip
Zelfde-klankwerkwoorden zijn woorden die in de verleden tijd dezelfde klank houden (zwak).
Andere-klankwerkwoorden zijn woorden die in de verleden tijd een andere klank krijgen (sterk).
rijden
fluiten
huilen
praten
vinden
verven
lopen
zitten
zuchten
wandelen
glijden
kiezen
Slide 11 - Question de remorquage
Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 12 - Quiz
Schrijf het bijvoeglijk naamwoord juist
De (witten) muur
Slide 13 - Question ouverte
Schrijf het bijvoeglijk naamwoord juist
Het (verbreden) fietspad
Slide 14 - Question ouverte
Kies de juiste spelling.
Het [beloven] weer een flinke uitdaging te worden.
A
belooft
B
beloofd
Slide 15 - Quiz
overige spelling
Wat is de juiste spelling?
A
niveaus
B
niveau's
Slide 16 - Quiz
Wat is het meervoud van "lolly"?
Slide 17 - Question ouverte
Hoe schrijf je groenten en soep aan elkaar?
Slide 18 - Question ouverte
Kies de juiste spelling.
Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste spelling...
A
caféetje
B
cafeetje
C
café'tje
D
cafee'tje
Slide 20 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
pegvogel
B
pegvochel
C
pechvochel
D
pechvogel
Slide 21 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
officiële
B
oficieele
C
officiele
D
ofieciëlle
Slide 22 - Quiz
Kies de juiste vorm
De brand in het schuurtje was snel ( blussen)
A
geblusd
B
geblusdt
C
geblust
Slide 23 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
bacterieen
B
bacterieën
C
bacteriën
D
bacteriëen
Slide 24 - Quiz
Wat is de juiste spelling:
A
bakkebaard
B
bakkenbaard
C
bakenbaard
Slide 25 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
drommedarissen
B
dromedarisen
C
drommedarisen
D
dromedarissen
Slide 26 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
paraplu'tje
B
parrapluutje
C
parapluutje
D
parraplu'tje
Slide 27 - Quiz
Noteer de volgende zin foutloos en met de juiste leestekens:
na een vergising van de scheidrechter riepen de spelers ga naar huis
Slide 28 - Question ouverte
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea
Slide 29 - Quiz
De juf zei: "Jullie hebben goed meegedaan.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Achter 'meegedaan'
B
Achter 'goed'
C
Achter de punt
D
Deze zin is al goed
Slide 30 - Quiz
De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn strafwerk.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'
D
Om het woord 'strafwerk'
Slide 31 - Quiz
"Nu is het tijd om te oefenen, zei juf.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Na 'zei'
B
Na 'tijd'
C
Na 'oefenen'
D
Na 'juf'
Slide 32 - Quiz
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben
Slide 33 - Question ouverte
‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout
Slide 34 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Samenstellingen
Février 2024
- Leçon avec
26 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Spelling persoonsvorm in de vt
Juin 2019
- Leçon avec
25 diapositives
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
Taalverzorging les 1
Septembre 2023
- Leçon avec
16 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Woorden met tekens
Février 2024
- Leçon avec
36 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
Spelling van alles wat
Mai 2024
- Leçon avec
46 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
3BK - spelling leestekens
Décembre 2021
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord 10 - (On)bekend?
Juillet 2023
- Leçon avec
11 diapositives
Mijn proefles
Janvier 2021
- Leçon avec
13 diapositives
Spelling
Basisschool
Groep 7