- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leg je spullen voor Nederlands op je tafel
- Ga alvast lezen in je leesboek
Slide 1 - Diapositive
Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Diapositive
Huiswerk check
Zijn er nog vragen bij bepaalde opdrachten.
timer
3:00
Slide 3 - Diapositive
Lesdoelen
In deze paragraaf herhaal je:
ontleden van een zin (PV, wg, o, lv)
In deze paragraaf leer je:
de woordsoorten zelfstandig naamwoord, lidwoord en werkwoord benoemen.
het meewerkend voorwerp
Slide 4 - Diapositive
Voorkennis (opdr 1)
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Slide 5 - Diapositive
Maken en nakijken opdracht 2
Slide 6 - Diapositive
Zin, woord, woordsoort
In blok 1 hebben we geleerd zinnen te verdelen in zinsdelen en deze te benoemen. Je kunt in een zin ook de losse woorden benoemen. Dit heet 'woordsoorten benoemen'.
Een voorbeeld van een woordsoorten: zelfstandig naamwoord
opdracht 4 & 5 bespreken
Slide 7 - Diapositive
Zelfstandig naamwoord (ZN)
6 categorieën waar je zn in kunt dele: mensen, dieren, planten, dingen, begrippen en eigennamen
Herkennen aan:
je kunt er meestal een lidwoord voor zetten.
een zn kun je meestal in het meervoud zetten.
van een zn kun je meestal een verkleining maken.
opdracht 6 en 7 bespreken
(Liam, Isa, Rotterdam, Ajax, de Efteling, Lidl)
Slide 8 - Diapositive
Lidwoorden
de - het - een
staat altijd bij een zn
bepaalde lidwoorden: de - het
als het duidelijk is wat of wie je precies bedoelt.
onbepaald lidwoord: een
als niet duidelijk is wie of wat je precies bedoelt
Slide 9 - Diapositive
Aan het werk
Hoofdstuk 2, §2.7 grammatica, opdr 9 en 10
Klaar?
nakijken
woorden oefen met de woordtrainer of lezen in je leesboek
Niet klaar? dan is dit je huiswerk
Slide 10 - Diapositive
Afsluiting
Wat zijn de lw en zn in de volgende zinnen:
De Belg had nog een flinke geldboete openstaan.
Agenten wilden hem uit het casino afvoeren naar het politiebureau.