Werkwoorden Lowan Eten en Drinken

Werkwoorden

Lowan Eten en Drinken
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoorden

Lowan Eten en Drinken

Slide 1 - Diapositive

zetten
drinken

Slide 2 - Diapositive

zetten

ik zet
jij ?
hij zet
zij zet
wij ?
jullie zetten
zij zetten
drinken

ik drink
jij ?
hij ?
zij drinkt
wij drinken
jullie ?
zij ?

Slide 3 - Diapositive

geven
doen

Slide 4 - Diapositive

geven

ik geef
jij geeft
hij ?
zij geeft
wij ?
jullie geven
zij geven
doen

ik ?
jij doet
hij ?
zij doet
wij ?
jullie doen
zij doen

Slide 5 - Diapositive

leggen
roeren

Slide 6 - Diapositive

leggen

ik leg
jij ?
hij legt
zij legt
wij ?
jullie leggen
zij ?
roeren

ik roer
jij roert
hij roert
zij ?
wij ?
jullie roeren
zij roeren

Slide 7 - Diapositive

eten
snijden

Slide 8 - Diapositive

eten

ik eet
jij eet
hij ?
zij ?
wij ?
jullie eten
zij eten
snijden

ik snijd
jij snijdt
hij ?
zij ?
wij snijden
jullie ?
zij snijden

Slide 9 - Diapositive

koken
schenken

Slide 10 - Diapositive

koken

ik kook
jij kookt
hij ?
zij kookt
wij ?
jullie koken
zij koken
schenken

ik ?
jij schenkt
hij schenkt
zij ?
wij schenken
jullie schenken
zij ?

Slide 11 - Diapositive

Kies de goede woorden.

Slide 12 - Diapositive

ik
hij
drink
zet
drinkt
zet

Slide 13 - Question de remorquage

wij
hij
schenken
koken
kookt
schenkt

Slide 14 - Question de remorquage

ik
jij
legt
geeft
geef
leg

Slide 15 - Question de remorquage

jij
jullie
doen
roeren
doet
roert

Slide 16 - Question de remorquage

ik
jij
snijd
eet
snijdt
eet

Slide 17 - Question de remorquage

ik
A
zet
B
zetten

Slide 18 - Quiz

ik
A
doen
B
doe

Slide 19 - Quiz

ik
A
legt
B
leg

Slide 20 - Quiz

ik
A
roer
B
roert

Slide 21 - Quiz

jij
A
drinkt
B
drinken

Slide 22 - Quiz

jij
A
geven
B
geeft

Slide 23 - Quiz

jij
A
snijdt
B
snijd

Slide 24 - Quiz

jij
A
doet
B
doe

Slide 25 - Quiz

hij
A
eten
B
eet

Slide 26 - Quiz

hij
A
koken
B
kookt

Slide 27 - Quiz

wij
A
roeren
B
roer

Slide 28 - Quiz

wij
A
drink
B
drinken

Slide 29 - Quiz

jullie
A
zetten
B
zet

Slide 30 - Quiz

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive