Werkwoorden Lowan Eten en Drinken

Werkwoorden

Lowan Eten en Drinken
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoorden

Lowan Eten en Drinken

Slide 1 - Diapositive

zetten
drinken

Slide 2 - Diapositive

zetten

ik zet
jij zet
hij zet
zij zet
wij zetten
jullie zetten
zij zetten
drinken

ik drink
jij drinkt
hij drinkt
zij drinkt
wij drinken
jullie drinken
zij drinken

Slide 3 - Diapositive

geven
doen

Slide 4 - Diapositive

geven

ik geef
jij geeft
hij geeft
zij geeft
wij geven
jullie geven
zij geven
doen

ik doe
jij doet
hij doet
zij doet
wij doen
jullie doen
zij doen

Slide 5 - Diapositive

leggen
roeren

Slide 6 - Diapositive

leggen

ik leg
jij legt
hij legt
zij legt
wij leggen
jullie leggen
zij leggen
roeren

ik roer
jij roert
hij roert
zij roeren
wij roeren
jullie roeren
zij roeren

Slide 7 - Diapositive

eten
snijden

Slide 8 - Diapositive

eten

ik eet
jij eet
hij ?
zij ?
wij ?
jullie eten
zij eten
snijden

ik snijd
jij snijdt
hij ?
zij ?
wij snijden
jullie ?
zij snijden

Slide 9 - Diapositive

koken
schenken

Slide 10 - Diapositive

koken

ik kook
jij kookt
hij ?
zij kookt
wij ?
jullie koken
zij koken
schenken

ik ?
jij schenkt
hij schenkt
zij ?
wij schenken
jullie schenken
zij ?

Slide 11 - Diapositive

Kies de goede woorden.

Slide 12 - Diapositive

ik
A
zet
B
zetten

Slide 13 - Quiz

ik
A
doen
B
doe

Slide 14 - Quiz

ik
A
legt
B
leg

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

ik
A
roer
B
roert

Slide 17 - Quiz

jij
A
drinkt
B
drinken

Slide 18 - Quiz

jij
A
geven
B
geeft

Slide 19 - Quiz

jij
A
snijdt
B
snijd

Slide 20 - Quiz

jij
A
doet
B
doe

Slide 21 - Quiz

hij
A
eten
B
eet

Slide 22 - Quiz

hij
A
koken
B
kookt

Slide 23 - Quiz

wij
A
roeren
B
roer

Slide 24 - Quiz

wij
A
drink
B
drinken

Slide 25 - Quiz

jullie
A
zetten
B
zet

Slide 26 - Quiz

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive