Grote uitslag = hard geluid, kleine uitslag = zacht geluid
Slide 4 - Diapositive
Wat gaan we vandaag doen?
H8.1: Vragen & Samenvatting
H8.2: Snaren & Toonhoogte
We gaan het hebben over snaren en toonhoogte.
Wie bespelen een snaarinstrument?
De toonhoogte is afhankelijk van:
1. Dikte
2. Lengte
3. Spanning
Slide 5 - Diapositive
Stemvork en Oscilloscoop
Slide 6 - Diapositive
Frequenties onder de 20 Hz noem je infrasoon.
Frequenties boven de 20 kHz noem je ultrasoon.
Slide 7 - Diapositive
Audioloog
Een Audioloog kan vaststellen of je een gehoorbeschadiging hebt.
Hij of zij doet dit door middel van gehoortest
Na de gehoortest krijg je een audiogram (afbeelding)
per frequentie (hz) kan hij zien hoe groot je gehoorverlies is
Slide 8 - Diapositive
De trillingstijd van een stemvork
a. Bepaal zo nauwkeurig mogelijk de trillingstijd van deze trilling.
b. Bereken de frequentie van de stemvork.
Slide 9 - Diapositive
De toonhoogte wordt bepaald door
A
de amplitude (uitwijking) van de trilling
B
Het aantal trillingen per seconde
Slide 10 - Quiz
Wat heeft geen invloed op de toonhoogte van een trillende snaar?
A
De lengte van de snaar
B
De dikte van de snaar
C
De spanning van de snaar
D
De kleur van de snaar
Slide 11 - Quiz
Welk dier hoort de hoogste frequenties
A
Bruinvis
B
hond
C
krokodil
D
mot
Slide 12 - Quiz
Tussen welke frequenties hoort de mens het geluid
A
20 Hz t/m 2000 Hz
B
20 Hz t/m 20 000 Hz
C
200 Hz t/m 2000 Hz
D
200 Hz t/m 20 000 Hz
Slide 13 - Quiz
Als je een stemvork aan slaat en je voelt boven aan de stemvork. Wat voel je dan?
A
Niets
B
De stemvork trilt
C
Je voelt dat de stemvork geluid maakt
D
Je voelt dat de stemvork omhoog en omlaag beweegt.
Slide 14 - Quiz
Een stemvork heeft een frequentie van 400 Hz. De stemvork trilt dan:
A
400 keer per seconde
B
400 keer per minuut
C
400 keer per uur
D
400 keer per dag
Slide 15 - Quiz
Op een stemvork staat ‘440 Hz’. Bereken de trillingstijd van deze stemvork in milliseconden.
A
T = 0,023 s
B
T = 2,3 ms
C
T = 0,44 ms
D
T = 0,044 s
Slide 16 - Quiz
Wat is het symbool voor trillingstijd?
A
F
B
T
C
U
D
V
Slide 17 - Quiz
Wat is de trillingstijd?
A
0,01 s
B
1 s
C
10 s
D
100 s
Slide 18 - Quiz
Wat is de trillingstijd van deze trilling?
A
4 ms
B
6 ms
C
8 ms
D
10 ms
Slide 19 - Quiz
Wat is de eenheid van trillingstijd
A
uren
B
minuten
C
seconden
Slide 20 - Quiz
Hoe bereken je de trillingstijd?
A
1 / frequentie
B
frequentie / 1
C
1 / seconde
D
seconde / 1
Slide 21 - Quiz
Een stemvork heeft een frequentie van 400 Hz. Elk ' been' van de stemvork trilt dan;
A
200 keer per seconde
B
400 keer per seconde
C
800 keer per seconde
Slide 22 - Quiz
Hiernaast zie je een audiogram. Je kunt aflezen uit de grafiek hoeveel gehoorverlies deze persoon heeft bij verschillende frequenties. Bij welke frequentie is het gehoorverlies 20 dB?
Slide 23 - Question ouverte
Het spraakgebied van de mens ligt tussen 100 en 1000 Hz. In de figuur hiernaast zie je het audiogram van Hans. Kan Hans een gesprek met zijn gesprekspartner goed verstaan of niet? Leg je antwoord uit.
Slide 24 - Question ouverte
Schrijf de formule van frequenties om, zodat je ook de trillingstijd kunt berekenen.
Slide 25 - Question ouverte
Mijnenjagers maken gebruik van frequenties tot 50 kHz. Welke dieren uit het diagram hebben hier het meeste last van?