Grammatica 4.4

Grammatica 4.4
  • Splitsbare werkwoorden
  • Alle woordsoorten tot nu toe
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica 4.4
  • Splitsbare werkwoorden
  • Alle woordsoorten tot nu toe

Slide 1 - Diapositive

Splitsbare werkwoorden
= Werkwoorden die uit twee delen bestaan.
In Sommige zinnen worden ze als één woord geschreven, in andere zinnen lijken het twee aparte woorden --> Toch horen de bij elkaar als 1 WW

Voorbeelden:
Hij maakt dit vast   --> Hij moet dit vastmaken
Saar nodigt mij uit  --> Zij gaat mij nog uitnodigen
Stel je niet aan! --> Jij moet je niet zo aanstellen

Slide 2 - Diapositive

Splitsbare werkwoorden
!! Vaak is één deel van een splitsbaar werkwoord een voorzetsel (kastwoorden)
Voorbeelden: inklappen, uitstrooien, aanstellen, meelopen 

Slide 3 - Diapositive

Wat is het hele werkwoord uit de volgende zin?
Mees stelt voor onze klas de regels op.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het hele werkwoord uit de volgende zin?
Tom probeert die nieuwe ijsjes uit.

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het hele werkwoord uit de volgende zin?
Hij zit op de bank.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het hele werkwoord uit de volgende zin?
Cas moet zijn huiswerk nakijken.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het hele werkwoord uit de volgende zin?
Pas eens op joh!

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Lidwoorden:
  • De - Het - Een

- DE man is te laat
- Ik heb HET boek gegeven aan jou
- Mag ik EEN koffie van jou?

Slide 10 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord (ZN)
  • Woorden waar je een lidwoord (de-het-een) voor kan zetten
  • Mensen, dieren, dingen, steden (namen)

- de MAN
- het KIND
- een KAPPER

Slide 11 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (BN)
  • Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord

- de KNAPPE man
- het LIEVE kind
- een AARDIGE kapper

Slide 12 - Diapositive

Werkwoord (WW)
  • doe-woorden (maak de zin vragend)
  • hele werkwoorden = infinitief

- de KNAPPE man
- het LIEVE kind
- een AARDIGE kapper

Slide 13 - Diapositive

Werkwoord (WW)
  • doe-woorden (maak de zin vragend)
  • hele werkwoorden = infinitief

- Hij ZWEMT graag
- Karin GAAT graag FIETSEN

Slide 14 - Diapositive

Voorzetsel (VZ)
  • Kast/vakantiewoorden

- Op/in/tegen/met/voor/naast/tegenover/aan/tijdens

Slide 15 - Diapositive

Telwoorden (TW)
  • Geven een hoeveelheid aan of een plek in een rij.

- hij is de ZOVEELSTE/LAATSTE/EERSTE in de rij
- VIJF/WEINIG/VEEL/NEGENENNEGENTIG

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag:
  • Kijk nu in de studiewijzer welke opdrachten je moet maken.

  • De docent controleert of je de opdrachten (GOED) hebt gemaakt

Slide 17 - Diapositive