Paragraaf 2 Tel uit je winst

• Economie
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

H3 De winkel in

Paragraaf 2: Tel uit je winst

Herhaling

1. Productbeleid (welk product lever ik en welke kwaliteit, etc.)

2. Prijsbeleid (welke prijs geven we het product, korting)

3. Plaatsbeleid (waar verkoop ik mijn product, winkel/internet)

4. Promotiebeleid (hoe zorg ik dat de klant mijn product kent, reclame)

Marketing 

Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen, noem je marketing. 

Marketingmix ( COMBINATIE 5 P'S

Personeel

Product

Prijs

Promotie

Personeel

Plaats

Leerdoelen:

1. Je leert omzet, inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst uit te rekenen.
2. Je leert hoe je moet kunnen uitleggen waardoor de nettowinst kan veranderen
3.  Wanneer heb je nettowinst en -verlies.

Omzet

Verkoopopbrengst in een periode.

( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)

Inkoopwaarde

Een winkelier moet producten inkopen. Het bedrag dat betaald wordt voor het product noemt men inkoopwaarde. 

( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )

Brutowinst

Het verschil tussen verkoopopbrengst (omzet) en inkoopwaarde noem je brutowinst.

( Omzet - Inkoopwaarde )

Bedrijfskosten

De bedrijfskosten zijn alle kosten wat een bedrijf kwijt is voor de productie van goederen en diensten

(Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Wat is geen voorbeeld van bedrijfskosten voor een boekhandel?

1. Huur
2. Electriciteit
3. Loon medewerkster
4. Boeken

Brutowinst berekenen voorbeeld

Nettowinst berekenen voorbeeld

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten

Voorbeeld

Bestemming van de nettowinst

• levensonderhoud van de eigenaar
• het opvangen van verliezen
• investeringen in het bedrijf

Verlies

Een winkelier kan ook verlies maken. Deze verliezen kun je opvangen door eerder gereserveerde nettowinst.

Voorbeeld.

Uitrekenen van brutowinst, nettowinst en totale kosten. Bekijk deze goed.

Huiswerk

• Opdrachten paragraaf 2 van Hoofdstuk 3
• maken vraag 4 tot met 13
• rekentrainer paragraaf 2