Bijv. naamwoord en voorzetsels

Nederlands 

Voorzetsels en het bijvoeglijk naamwoord
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Nederlands 

Voorzetsels en het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 
Aan het einde van de les kan ik:
  • voorzetsels herkennen.
  • bijvoeglijke naamwoorden herkennen. 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorzetsels 
Voorzetsels geven een waar of wanneer aan. Ze staan meestal bij een zelfstandig naamwoord of aan het begin van een zin.

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er
…de kast of …het feest achter te zetten.

Bijvoorbeeld
voor, achter, naast, in, op, tijdens, sinds, bij, tot

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeeld
Voorbeelden van voorzetsels die een plaats aangeven:

 voor de kast, naast de kast,
in
de kast, uit de kast,
bovenop
de kast.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Ik werd gebeld toen ik op de fiets zat.
A
toen
B
op
C
de
D
fiets

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeeld
Voorbeelden van voorzetsels die een tijd aangeven:

voor
het feest, 
gedurende het feest,
sinds
het feest, na het feest.


Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Na de film was er nog een gesprek met de regisseur.
A
na
B
nog
C
er
D
een

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeelden
Bovenop de berg lag er sneeuw. 

Ik ben tijdens de film in slaap gevallen. 

Sinds de zomer is het vreselijk aan het regenen. 





Slide 9 - Diapositive

Bron foto: Giles Williams, Flickr

Wat is het voorzetsel in deze zin?

' Tijdens de wedstrijd werd er luid gezongen.'
A
tijdens
B
er
C
luid
D
de

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

' Er was gisteren een feest op de voetbalclub.'
A
gisteren
B
op
C
een
D
er

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

'In het weekend gaan wij vaak wandelen.'

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het voorzetsel in deze zin?

Ik heb hem sinds gisteren niet meer gezien.

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

[...1...] de kast staat de snoeppot.
[...2...] het aanrecht ligt een theezakje.
De krant ligt [...3...] de bank.
[...4...] de auto ligt een snoeppapiertje.
Ik zit met mijn hoofd [...5...] de deur.
Ik ga morgen [...6...] mijn oma.
Hij woont [...7...] de haven.
De inbreker stond [...8...] de deur.
in
tijdens
tussen
achter
onder
naar
op
aan
tegen
boven
naast

Slide 14 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Herhaling
  • Het lidwoord staat nooit alleen in de zin.
  • Het lidwoord hoort altijd bij een ander woord namelijk....

   het zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke 3 lidwoorden ken je?

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Het bijvoeglijk naamwoord
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
            'rode auto.'

Het staat tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord in.
           'De rode auto.'

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin:
'De kleine jongen loopt naar school.'
A
de
B
kleine
C
jongen
D
loopt

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
'De poster hangt aan de gele muur.'
A
De
B
muur
C
hangt
D
gele

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
'Het meisje doet de zware deur open.'
A
Het
B
meisje
C
zware
D
deur

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het boek is groot
Het ...... boek
A
groot
B
groote
C
grote
D
grotte

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De jongen is lang.
De .... jongen.
A
lang
B
lange

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af.

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een .....

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 
Ik kan nu:
  • voorzetsels herkennen.
  • bijvoeglijke naamwoorden herkennen. 

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gelukt?


Goed gedaan! 

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions