Incongruentie

Incongruentie
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Incongruentie

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je weet wat een incongruentiefout is.
Je kunt deze herkennen. 
Je kunt een zin zo herformuleren dat de congruentiefout verdwijnt.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

de kudde koeien
A
de
B
kudde
C
koeien

Slide 4 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei

Slide 5 - Quiz

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een groep wielrenners
A
een
B
groep
C
wielrenners

Slide 6 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp in:

Men zien/ziet door de bomen het bos niet meer
A
Men
B
zien/ziet
C
door de bomen
D
het bos

Slide 8 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Men zien door de bomen het bos niet meer
B
Men ziet door de bomen het bos niet meer

Slide 9 - Quiz

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

drie pakken rijst
A
drie
B
pakken
C
rijst

Slide 10 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer

Slide 11 - Quiz

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

twintigduizend mensen
A
twintigduizend
B
mensen

Slide 12 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Twintigduizend mensen bezocht het festival
B
Twintigduizend mensen bezochten het festival

Slide 13 - Quiz

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een partij sportschoenen
A
een
B
partij
C
sportschoenen

Slide 14 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 15 - Quiz

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

de meeste musea
A
de
B
meeste
C
musea

Slide 16 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Op Museumdag is de meeste musea gratis toegankelijk.
B
Op Museumdag zijn de meeste musea gratis toegankelijk.

Slide 17 - Quiz

Goed of fout?
De media schrijft bijzonder negatief over deze superster.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

De media schrijft bijzonder negatief.
media = onderwerp = meervoud
schrijft = pv = ev
-> getal onderwerp en pv komen niet overeen = incongruentie

Slide 19 - Diapositive

Goed of fout?
De jeugd in de grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht hebben een probleem.
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quiz

Verzamelwoord als onderwerp
'De jeugd' lijkt meervoud , is enkelvoud
->incongruentie

Slide 21 - Diapositive

De jeugd heeft de toekomst, maar ze weet het nog niet.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quiz

De kudde schapen stak de weg over.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

Mensen die belangstelling hebben voor de functie worden verzocht te reageren.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz

Meewerkend vw wordt ten onrechte als ow gezien.
verzwegen ow: Er wordt aan mensen die belangstelling hebben....

-> incongruentie

Slide 25 - Diapositive

Incongruentie ontstaat wanneer...
1. Het onderwerp een verzamelnaam bevat (groep, men, politie)
2. Het onderwerp en de persoonsvorm te ver uiteen staan
3. Het meewerkend voorwerp lijkt op een onderwerp

Slide 26 - Diapositive

Incongruentie ontstaat wanneer...
1. Het onderwerp een verzamelnaam bevat (groep, men, politie)
2. Het onderwerp en de persoonsvorm te ver uiteen staan
3. Het meewerkend voorwerp lijkt op een onderwerp

Slide 27 - Diapositive

Ik snap wat incongruentie is.
A
mee eens
B
mee oneens

Slide 28 - Quiz

Ik kan incongruentie in een zin herkennen.
A
mee eens
B
mee oneens

Slide 29 - Quiz

Ik kan incongruentie aan een andere leerling uitleggen.
A
mee eens
B
mee oneens

Slide 30 - Quiz

Geef aan of en welke vragen je nog hebt over incongruentie.

Slide 31 - Question ouverte

Extra oefenen....

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Lien