Present Simple all verbs (bevestigend) UITLEG

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

The present simple (+)

De tegenwoordige tijd (bevestigend)

The Present Simple (to be)

Het werkwoord to be heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.

I am (ik ben)

You are (jij bent / jullie zijn)

We are (wij zijn)

They are (zij zijn)

He is  (hij is)

She is (zij is)

It is   (het is)

Kies de juiste vorm van het werkwoord: (to be)
I ...

1. am
2. is
3. are
4. be

Kies de juiste vorm van het werkwoord: (to be)
John ...

1. am
2. is
3. are
4. be

Kies de juiste vorm van het werkwoord: (to be)
My parents ...

1. am
2. is
3. are
4. be

The Present Simple (to have got)

Het werkwoord to have got heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.

I have got

You have got

We have got

They have got

He has got

She has got

It has got

Kies de juiste vorm van het werkwoord: (to have got)
I ...

1. have got
2. have
3. has got
4. has

The Present Simple

De present simple heeft 2 vormen:

Het hele werkwoord zonder 'to'

to play --> play

Het hele werkwoord+s of +es

to play --> plays / to do --> does

Je gebruikt het hele werkwoordbij de onderwerpen I, you, we, they

Je gebruikt werkwoord+s en werwoord+es bij he, she, it

De SHIT-regel: bij She, He en It gebruik je stam+(e)s

De stam +es

werkwoorden met een s-klank

(kiss, catch, fish)

werkwoorden die eindigen op de letter o

(do, go)

werkwoorden die eindigen op een
medeklinker + y krijgen -ies

(try, study)

He catches a pokemon every day.

She always goes to school by bus.

It tries to get away, but it fails.

Alle overige werkwoorden = stam +s

John runs to his mother.

Sarah eats a lime for breakfast.

the cat toys with its prey

zijn

To be

I am

He is

She is

It is

We are

You are

They are

hebben

to have got

I have got

He has got

She has got

It has got

We have got

You have got

They have got

eten

to eat

I eat

He eats

She eats

It eats

We eat

You eat

They eat

doen

to do

I do

he does

she does

it does

we do

you do

they do

Kopen

To buy

I buy

he buys

she buys

it buys

we buy

you buy

they buy

proberen

to try

I try

he tries

she tries

it tries

we try

you try

they try

vangen

to catch

I catch

he catches

she catches

it catches

we catch

you catch

they catch

Stam + s

Stam + es

Stam

I - to play

he - to play

Sarah - to kiss

we - to do

Tim - to study

Sam - to do

The dog - to catch

My sisters - to begin

The boy ..... pizza every day. (to eat)

1. eat
2. eats
3. eating
4. is eating

I ..... very happy. (to be)

1. am
2. is
3. are

My sisters always ..... on the field. (to run)

1. run
2. runs
3. running
4. are running

Wanneer gebruik je present simple?

1. Om te praten over dingen die altijd waar zijn.
2. Om te praten over feiten.
3. Om te praten over gewoontes die je hebt. (habits)
4. Bij (sport)commentaren.
5. Om te praten over dingen die volgens een schema gebeuren.

heel veel oefenen!

Er zijn 3 dia's met oefeningen.

bastrimbos.com

bastrimbos.com

https:

Klaar met oefenen?

Dan kun je nu de quiz proberen.

(volgende dia)

https: