Boek kiezen + S-factor

Onderwerp S-factor (2c)
rellen
invloed van Corona/ thuisonderwijs
fantasieverhaal
(tijd na Corona)
1 / 25
suivant
Slide 1: Sondage
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Onderwerp S-factor (2c)
rellen
invloed van Corona/ thuisonderwijs
fantasieverhaal
(tijd na Corona)

Slide 1 - Sondage

Onderwerp S-factor (2b)
voor- en nadelen van Corona
de tijd na Corona
iets unieks/ gebeurtenis van jezelf of iemand anders
toekomstdromen

Slide 2 - Sondage

Slide 3 - Diapositive

Wat is jouw lievelingsboek? En waarom?

Slide 4 - Question ouverte

Fictie
Verhaalanalyse

Slide 5 - Diapositive

Wat is fictie?


  • Fictie is niet waargebeurd.
  • Het kan wel in het echt gebeuren, maar is nog niet gebeurd.
  • Waargebeurde verhalen die geromatiseerd zijn (mooier gemaakt), zijn ook fictie.
  • Biografieën en auto-biografieën zijn non-fictie = uit het echte leven en opgebouwd uit onderzoek, ervaring en feiten

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Een korte quiz om te kijken wat je al weet.

Slide 8 - Diapositive

Waaraan herken je een hoofdpersonage?
A
dat herken je gewoon
B
je hebt informatie over de persoon
C
je weet wat die persoon denkt, voelt, doet, wil etc.
D
aan zijn hoofdrol

Slide 9 - Quiz

Waaraan zie je dat het om een bijpersoon gaat?
A
hij hangt er wat bij
B
hij gaat om met de hoofdpersoon
C
je krijgt wat informatie over die persoon
D
je weet niet alles wat die persoon voelt, denkt, doet, wilt etc.

Slide 10 - Quiz

Wat wordt er met realistisch bedoeld, in fictie?
A
kan echt gebeuren
B
is echt gebeurd
C
gebaseerd op feiten
D
verzonnen verhaal

Slide 11 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met genre?
A
type boek
B
type verhaal
C
type doelgroep
D
type schrijver

Slide 12 - Quiz

Wat denk je dat er bedoeld wordt met een chronologische volgorde?
A
alles in goede volgorde
B
alles op alfabet
C
niet op volgorde
D
geen idee

Slide 13 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met een flashback in een verhaal?
A
een korte terugblik
B
de schrijver neemt je terug in het verhaal
C
verwijzing naar het verleden
D
een lampje die terug schijnt

Slide 14 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de historische tijd?
A
de geschiedenis
B
de tijd waarin het verhaal zich afspeelt
C
het jaartal
D
de historische waarde

Slide 15 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de verteltijd?
A
hoe lang je vertelt
B
hoe lang het verhaal duurt
C
hoeveel pagina's het verhaal heeft
D
hoeveel woorden het verhaal heeft

Slide 16 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de vertelde tijd?
A
de tijd waarin je het verhaal leest
B
de tijd die in het verhaal verloopt
C
de tijd waarin het afspeelt
D
iets met tijd

Slide 17 - Quiz

Wat wordt er dan met een terugverwijzing bedoeld, denk je?
A
terug wijzen
B
korte terugblik
C
de schrijver neemt je terug in het verhaal
D
verwijzing naar het verleden

Slide 18 - Quiz

Wat wordt er denk je bedoeld met de ruimte in een verhaal?
A
de ruimte
B
de plek waar het afspeelt
C
de marges in het verhaal
D
het aantal bladzijdes

Slide 19 - Quiz

Wat wordt er denk je met vertelperspectief bedoeld?
A
het perspectief voor de personages
B
het perspectief van het verloop van het verhaal
C
vanuit welk oogpunt het verhaal verteld wordt
D
vanuit welk oogpunt de hoofdpersoon bekeken wordt

Slide 20 - Quiz

Welke klopt niet?
A
de alwetende verteller weet alles
B
de alwetende verteller moet in het verhaal meespelen
C
de alwetende verteller kent ook gevoelens van personages
D
de alwetende verteller kent het hele verhaal

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive