• In opsommingen: 'Zij schrijft artikelen, essays, romans, verhalen en columns.'
• Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden: 'Oma had een mooie, oude, eiken linnenkast.'
• Voor en na een uitbreidende bijzin: 'De cursisten, die goed Nederlands spreken, vinden die komma's niet moeilijk.'
• Na de aanhef boven een brief: 'Geachte heer/mevrouw,'.
• Voor en/of na een aanspreking: 'Sanne, heb je het naar je zin hier?', 'Lukt dat deze week nog, papa?', 'Luister, jongen, zo werkt dat niet.'