Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 2 vidéos.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Vidéo
Het gemiddelde inkomen per inwoner van een land.
A
Nationaal inkomen
B
Inkomen per hoofd van de bevolking
C
Ontwikkelings- samenwerking
D
Bruto binnenlands product
Slide 2 - Quiz
Zimbabwe heeft een nationaal inkomen van $ 641 miljoen en 16.200.000 inwoners. Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking
A
$37,92
B
$43.693,43
C
$39,57
D
$52.001,33
Slide 3 - Quiz
Hulp aan een ontwikkelingsland waarbij voorwaarden aan die hulp gesteld worden
A
Gebonden hulp
B
Structurele hulp
C
Noodhulp
D
Vicieuze cirkel
Slide 4 - Quiz
Welke Lorenzcurve is van een ontwikkelingsland?
A
Links want de inkomensverschillen zijn klein
B
Links want de inkomensverschillen zijn groot
C
Rechts want de inkomensverschillen zijn klein
D
Rechts want de inkomensverschillen zijn groot.
Slide 5 - Quiz
Hulp in noodsituaties, zoals het geven van voedsel en medicijnen, met als doel op korte termijn de mensen te laten overleven.
A
Noodhulp
B
Gebonden hulp
C
Structurele hulp
D
Noodsituatiehulp
Slide 6 - Quiz
Wat is de ruilvoet?
A
een verslechtering of verbetering van de handel
B
de verhouding tussen de export- en de importprijs
C
een toename of afname
van de buffervoorraad
D
de verhouding tussen landbouw en industrie
Slide 7 - Quiz
Wat is GÉÉN kenmerk van ontwikkelingslanden?
A
Snelle bevolkingsgroei
B
Monocultuur
C
Veel werkloosheid
D
Alfabetisme
Slide 8 - Quiz
Wat is een microkrediet?
A
Kleine geldbedragen geven aan ontwikkelingshulp
B
Kleine leningen voor kleine bedrijven
C
Kleine bedrijven opzetten in ontwikkelingslanden
D
Kleine bedrijven opkopen door multinationals
Slide 9 - Quiz
Als een land maar 1 product exporteert: bijvoorbeeld alleen maar bananen
A
Analfabeet
B
Wederuitvoer
C
Exportquote
D
Monocultuur
Slide 10 - Quiz
Welk land is het ontwikkelings- land?
A
Land P want is er maar een klein gedeelte werkzaam in de dienstensector
B
Land Q want er is een groot gedeelte werkzaam in de landbouw
C
Land P want er is een groot gedeelte werkzaam in de landbouw
D
Land Q want er is een groot gedeelte werkzaam in de dienstensector
Slide 11 - Quiz
Globalisering is ...
A
Het proces waarbij alle gebieden op de wereld steeds meer met elkaar verbonden worden.
B
Het geld dat alle inwoners van een land in een jaar samen verdienen.
C
Het maken van goederen met behulp van machines in een fabriek
D
Alle bedrijven die zich bezighouden met het verlenen van diensten.
Slide 12 - Quiz
In welk soort landen komt vaak een monocultuur in de landbouw voor?
A
Ontwikkelingslanden
B
Westerse landen
C
Volgers (BRICS)
D
Overal
Slide 13 - Quiz
Waar vind je monocultuur?
A
In rijke landen in de landbouw
B
in ontwikkelingslanden in de landbouw
C
in rijke landen in de industrie
D
in ontwikkelingslanden in de industrie
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Vidéo
De ruilvoet van rijke landen is beter dan die van onderontwikkelde landen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quiz
Koffie is een belangrijk exportproduct van Rwanda (land in Oost-Afrika). Stel dat de exportprijs van koffie uit Rwanda daalt en de importprijzen voor Rwanda niet veranderen. Wat zal er dan gebeuren met de ruilvoet van Rwanda?
A
De ruilvoet van Rwanda zal gelijk blijven
B
De ruilvoet van Rwanda zal verslechteren
C
De ruilvoet van Rwanda zal verbeteren
D
Dat kan je met deze informatie niet bepalen
Slide 17 - Quiz
De exportopbrengst van Botswana bestaat voor 70 tot 80% uit de verkoopopbrengst van diamant. In 2009 daalde de vraag naar diamant zeer sterk door de economische crisis, terwijl het aanbod gelijk bleef. De importprijzen veranderden niet in dat jaar. Welke invloed had de economische crisis op de diamantprijs? En wat was de invloed op de ruilvoet van Botswana?
A
De diamantprijs daalde, de ruilvoet daalde.
B
De diamantprijs daalde, de ruilvoet steeg.
C
De diamantprijs steeg, de ruilvoet daalde.
D
De diamantprijs steeg, de ruilvoet steeg.
Slide 18 - Quiz
Het afgelopen jaar steeg de wereldmarktprijs van katoen van $ 0,50 naar $ 0,80 per 500 gram katoen. Bereken met hoeveel procent de katoenprijs afgelopen jaar steeg.
A
30%
B
60%
C
37,5%
D
6%
Slide 19 - Quiz
Ontwikkelingslanden met een ……. zijn voor hun export afhankelijk van één of enkele producten.
A
begrotingstekort
B
monocultuur
C
buffervoorraad
D
ruilvoet
Slide 20 - Quiz
Welk begrip hoort hierbij : Verslechtering van de verhouding tussen de waarde van exportproducten en de waarde van importproducten van een land.
A
Ruilvoet verbetering
B
Periferie
C
Regionale ongelijkheid
D
Ruilvoet verslechtering
Slide 21 - Quiz
Landen met een grote economische achterstand op rijke westerse landen.
A
Ontwikkelings-samenwerking
B
Structurele hulp
C
Ontwikkelingslanden
Slide 22 - Quiz
Samenwerking tussen rijke landen en ontwikkelingslanden om de welvaart in ontwikkelingslanden te vergroten
A
Ontwikkelingslanden
B
Structurele hulp
C
Ontwikkelings- samenwerking
D
Noodhulp
Slide 23 - Quiz
Hulp aan ontwikkelingslanden om de oorzaken van armoede te bestrijden en de landen economisch zelfstandig te maken.
A
Noodhulp
B
Structurele hulp
Slide 24 - Quiz
Vicieuze cirkel
A
De oorzaak van het ene probleem is een gevolg van het andere.
B
Een cirkel die doorbroken wordt.
C
Iets gebeurt en daar volgt dan een actie op in een cirkel
Slide 25 - Quiz
Ontwikkelingslanden die voor de exportinkomsten afhankelijk zijn van één of enkele (landbouw)producten.
A
Monocultuur
B
Ruilvoet
C
Microkrediet
D
Wereldbank
Slide 26 - Quiz
Hulp die een land rechtstreeks geeft aan een ontwikkelingsland.
A
Noodhulp
B
Structurele hulp
C
Bilaterale hulp
D
Gebonden hulp
Slide 27 - Quiz
Deze organisatie heeft als belangrijkste taak ontwikkelingslanden te helpen met leningen
A
WTO
B
WHO
C
Wereldbank
D
Europese Centrale Bank
Slide 28 - Quiz
De verhouding tussen de prijs van exportproducten en de prijs van importproducten
A
Microkrediet
B
Ruilvoet
C
Fairtrade
D
Exportwaarde
Slide 29 - Quiz
Geef de omschrijving voor microkrediet
Slide 30 - Question ouverte
Geef de omschrijving van fairtrade
Slide 31 - Question ouverte
Aan de slag
Neem voor je blz. 248. Degene die thuis zitten die gaan deze paragraaf lezen en maken. Degene die fysiek in de les zitten wij gaan beginnen met samen lezen.