Herhaling H4

Herhaling H4
H2 Chemische bindingen
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhaling H4
H2 Chemische bindingen

Slide 1 - Diapositive

H2.1: Atoombinding
- Atoombinding
- Covalentie
- Structuurformule
- Naamgeving moleculaire stoffen

Slide 2 - Diapositive

Atoombindingen 
  • Niet alle atoomkernen 'trekken' even hard aan de elektronen van een binding = elektronegativiteit.
  • In Binas tabel 40 is aangegeven 'hoe hard' een atoom aan een binding trekt.
  • Het verschil in aantrekkingskracht bepaalt wat voor soort binding gevormd wordt.

Slide 3 - Diapositive

Atoombindingen
Als het verschil in elektronegativiteit (T40)
< 0,4 is noemen we de binding: covalent of apolair.

Als 0.4 < verschil elektronegativiteit < 1,7 (T40) noemen we de binding polair en krijgen we hele kleine + of - lading op de atomen (zie hiernaast). 

Als het verschil in elektronegativiteit (T40) > 1,7 noemen we de binding ionogeen en is er echte + of - lading op de atomen.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeldopdracht
  • De stof waterstofcyanide bestaat uit waterstofcyanidemoleculen, HCN.​ 
  • Teken de structuurformule van HCN. 

Slide 5 - Diapositive

Uitwerking

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeldopdracht
Geef de reactievergelijking van de ontleding van water in structuurformules.


Slide 7 - Diapositive

Uitwerking

Slide 8 - Diapositive

Chemische bindingen
 2 H2 (g) + O2 (g) --> 2 H2O (l)

Slide 9 - Diapositive

Systematische naamgeving

Slide 10 - Diapositive

H2.2: Vanderwaalsbruggen
  • Moleculaire stoffen komen in verschillende fasen voor. De binding die moleculen van deze stoffen in de vaste en in de vloeibare fase bij elkaar houdt, heet de vanderwaalsbinding. Deze binding wordt ook wel molecuulbinding genoemd​
  • De sterkte van de vanderwaalsbinding is afhankelijk van de massa van het molecuul​
  • Hoe groter de molecuulmassa, hoe sterker de vanderwaalsbinding tussen de moleculen

Slide 11 - Diapositive

Waterstofbruggen

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeldopdracht
  • In vloeibare ethanol zijn ethanolmoleculen door middel van waterstofbruggen met elkaar verbonden
  • Laat in een tekening zien hoe drie ethanolmoleculen onderling waterstofbruggen kunnen vormen

Slide 13 - Diapositive

Uitwerking

Slide 14 - Diapositive

Oplosbaarheid in water
  • Hydrofiele stoffen -> goed oplosbaar in water​
  • Hydrofobe stoffen -> slecht oplosbaar in water​
  • Een voorwaarde voor het goed oplosbaar zijn van moleculaire stoffen in water is de aanwezigheid van een of meer –OH-groepen en/of –NH-groepen in die moleculen​
  • Hydrofiele stoffen lossen goed op in andere hydrofiele stoffen, hydrofobe stoffen lossen goed op in andere hydrofobe stoffen

Slide 15 - Diapositive

H2.3: Metaalbindingen
Macro-niveau metalen
  • Geleiden stroom
  • Geleiden warmte
  • Glanzend oppervlak (na poetsen)
  • Vervormbaar
  • Onedele metalen corroderen
  • (Hoog smeltpunt)

Slide 16 - Diapositive

Micro-niveau metalen
  • 1, 2 of 3 valentie-elektronen die vrij kunnen bewegen (stroomgeleiding verklaard)
  • vrije elektronen verspreiden energie makkelijk (geleding verklaard)

Slide 17 - Diapositive

Corrosie
Onedele metalen reageren makkelijk met zuurstof. Op het metaal vormt zich een (dof) oxidehuidje. Dit oxidehuidje zit bij veel metalen strak op de onderliggende laag, en beschermt dus tegen verder roesten. IJzer is een uitzondering (roestschilfers)

Slide 18 - Diapositive

Legeringen
  • Een legering is een mengsel van samengesmolten metalen
  • Het toevoegen van koolstof aan staal geeft dit materiaal een hogere sterkte en grotere hardheid.
  • Een hoger percentage koolstof resulteert echter ook in een staalsoort met een grotere brosheid dan staalsoorten met een lager koolstofpercentage. Hoe brosser een materiaal, hoe eerder het zal breken
  • Een legering is dus harder en minder vervormbaar dan de zuivere metalen waaruit ze is gemaakt.

Slide 19 - Diapositive

H2.4: Zouten
  • Worden gevormd doordat metaalatoom elektron(en) weggeeft aan niet-metaalatoom.
  • Hierdoor worden geladen deeltjes gevormd: ionen.
  • Metaalatomen vormen positieve ionen (te weinig e-), niet-metaalatomen vormen negatieve ionen (te veel e-).

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeld: Natriumchloride
Metaal-ion = natrium. Staat 1 elektron af, wordt Na+.
Niet-metaal ion = chloor. Neemt 1 elektron op, wordt Cl-.
Namen: natrium-ion en chloride-ion
Zout heet natriumchloride, NaCl.
Formule van een zout noem je de verhoudingsformule (niet molecuulformule!). Hier dus NaCl

Slide 21 - Diapositive

Voorbeeldopdracht
Geef de lading van Kalium. Maak gebruik van de edelgasconfiguratie
Geef per schil de aantal elektronen 

Slide 22 - Diapositive

Uitwerking
K: 2
L: 8
M: 8
N: 1 -> K+, wat niet metaal

Slide 23 - Diapositive

Lading ionen
 Alkalimetalen: 1+ 
Halogenen: 1- 

Slide 24 - Diapositive

Elektrische geleidbaarheid
Bij metalen: beweging van vrije elektronen door metaalrooster heen. Kan altijd.

Bij zouten: beweging van ionen. Kan alleen in oplossing of gesmolten toestand.

Slide 25 - Diapositive

Huiswerk
Leren toets

Slide 26 - Diapositive