Les 1 observeren en signaleren

Methodisch handelen
Observeren en signaleren
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
WelzijnMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Methodisch handelen
Observeren en signaleren

Slide 1 - Diapositive

Lesindeling
  • Lesdoelen
  • Theorie observeren
  • Theorie signaleren
  • Wie zie jij?
  • Observatiemethoden
  • Hulpmiddelen
  • Valkuilen
  • Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
  • De student heeft handvatten om in de praktijk te kunnen observeren, en signaleren
  •  De student heeft kennis over de basis theorie van observeren.

Slide 3 - Diapositive

Wat wil je in deze lessenreeks leren?

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Vidéo

Wat is 'observeren' volgens jou?

Slide 6 - Question ouverte

Observeren is.. 
  • Observeren is…. het doelbewust en doelgericht waarnemen met gebruik van al je zintuigen
  • Signaleren is….. Vaststellen (van je observaties). Je ziet bijvoorbeeld een cliënt die niet wil eten (signaal). Dit kan duiden op een verminderde eetlust of misselijkheid
  • Observeren/Signaleren is….voortdurend alert zijn op veranderingen

Slide 7 - Diapositive

Observeren is.. 
  • Professionele observatie omvat het verzamelen en ordenen van waarneembaar gedrag vooral met behulp van de visuele en aanvullend auditieve waarneming. De observatie vindt plaats in de natuurlijke omgeving van de persoon en zonder controle op het gedrag van de observator.
  • Definitie observeren: observeren is bewust en doelgericht waarnemen.
  • Definitie signaleren: vaststellen. Je ziet bijvoorbeeld een cliënt die niet wil eten (signaal). Dit kan duiden op een verminderde eetlust of misselijkheid. Een cliënt die naar adem hapt tijdens het praten (signaal) zou best eens zuurstofgebrek kunnen hebben. Een zwetende, warm en rood uitziende cliënt (signalen) lijkt koorts te hebben.
  • Risicosignalering: is een vorm van preventie. Je probeert een probleem te voorkomen of verergering van een probleem tegen te gaan.




Slide 8 - Diapositive

Risicosignalering in 3 stappen
  • Fase 1: Doelgericht observeren, gegevens interpreteren en beschrijven van het probleem
  •  Fase 2: doelen opstellen, plannen maken en uitvoeren. Hoe kan je risico’s verkleinen.
  • Fase 3: Evalueren en plannen bijstellen.

Slide 9 - Diapositive

Bewust en onbewust gedrag
  • 95% van ons gedrag is onbewust 
  •  Onbewust gedrag: Stoppen voor een auto
  • Bewust gedrag: Na stylingadvies je anders gaan kleden. 

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Diapositive

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Wat is het eerste wat in je op komt?

Slide 18 - Question ouverte

Hoeveel poten heeft deze olifant?

Slide 19 - Diapositive

Welke lijn is het langste?

Slide 20 - Diapositive

Wat zie je? 

Slide 21 - Diapositive

Observatiemethoden
  • Gestructureerd observeren: Hierbij leg je van te voren in een observatieplan vast wat je wil je gaan observeren. Bijvoorbeeld: Wanneer iemand een eetstoornis heeft en je observeert hoe vaak de cliënt bewegingsdrang heeft.  
  • Ongestructureerd observeren: Hierbij weetje van te voren niet welke informatie je wilt hebben. Dit doe je de gehele dienst door.  
  • Participerende observatie: Je bent zelf onderdeel van het proces.  
  • Niet participerende observatie: Je kijkt van een afstand mee naar het proces. Het is hierbij dus duidelijk dat je aan het observeren bent, in tegendeel tot de participerende observatie.  
  • Video-observatie: Bijvoorbeeld bij gezinstherapie.  

Slide 22 - Diapositive

Observatiemethoden
  • Gestructureerd observeren: Hierbij leg je van te voren in een observatieplan vast wat je wil je gaan observeren. Bijvoorbeeld: Wanneer iemand een eetstoornis heeft en je observeert hoe vaak de cliënt bewegingsdrang heeft.  
  • Ongestructureerd observeren: Hierbij weetje van te voren niet welke informatie je wilt hebben. Dit doe je de gehele dienst door.  
  • Participerende observatie: Je bent zelf onderdeel van het proces.  
  • Niet participerende observatie: Je kijkt van een afstand mee naar het proces. Het is hierbij dus duidelijk dat je aan het observeren bent, in tegendeel tot de participerende observatie.  
  • Video-observatie: Bijvoorbeeld bij gezinstherapie.  

Slide 23 - Diapositive

Een keuze maken
* Wat zijn de praktische mogelijkheden?
* Hoe concreet is je vraagstelling?
* Wat past het beste bij de vraagstelling?
* Hoe precies moet je gedragsobservatie zijn?
* Hoe nauwkeurig en objectief moet je observatie zijn?
* Hoeveel tijd heb je om uitgebreid te observeren?
* Hoe groot is de kans dat het te observeren gedrag beïnvloed wordt door de aanwezigheid van 
   een buitenstaander?
* Hoe complex is het gedrag dat je wilt observeren?

Slide 24 - Diapositive

Momenten van observeren
* Continu observeren; bijv. van het begin tot het eind van het fruitmoment.
* Event-sampling; Je legt vast hoe vaak een observatiecategorie voorkomt. (D.m.v. turfsysteem)
* Time-sampling; Je legt bepaalde momenten vast. Je noteert om de zoveel tijd wat je hebt 
   waargenomen (intervalsysteem) om een indruk te krijgen hoe lang bepaald gedrag voorkomt. 

Slide 25 - Diapositive

Hulpmiddelen
* Onewayscreen
* Fotocamera
* Opnameapparaat om geluidsopnamen te maken
* Videocamera

Slide 26 - Diapositive

Beïnvloedende factoren bij het observeren
Ervaring  Je weet dan beter waar je op moet letten.
Je eigen gevoel  Wees je ervan bewust dat dit je observatie kan kleuren.
Verwachtingen  We hebben altijd verwachtingen. Hierdoor ga je je focussen op bepaalde dingen. ‘Ik zei het toch’.
Referentiekader  Je eigen normen en waarden.
Eerste indruk  De eerste indruk vormt een referentiepunt waar je de overige waarnemingen iedere keer aan toevoegt.
Halo effect  Het waarnemen wordt positief beïnvloed door de aanwezigheid van een gunstige eigenschap bij de cliënt.
Horn effect  Het waarnemen wordt negatief beïnvloed door de aanwezigheid van een negatieve eigenschap bij de cliënt.
Vooroordeel  Bijvoorbeeld arrogante Khadija. Je kunt hierdoor gaan zoeken naar bevestiging van jouw vooroordeel.
Projectie  Het projecteren van je eigen gevoelens.

Slide 27 - Diapositive

Afsluiten
  • Vragen?

Slide 28 - Diapositive