oefenen hoofdstuk 5 en 6

Oefenen met H5 en H6
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Oefenen met H5 en H6

Slide 1 - Diapositive

Noem de 6 voedingsstoffen.

Slide 2 - Question ouverte

Welke van de onderstaande voedingsstoffen kunnen worden opgeslagen in je lichaam? (zijn reservestoffen)
A
Vetten
B
Mineralen
C
Vitaminen
D
Eiwitten

Slide 3 - Quiz

Welke van de onderstaande voedingsstoffen zijn beschermende stoffen?
A
Vitaminen
B
Koolhydraten
C
Eiwitten
D
Mineralen

Slide 4 - Quiz

Welke stof levert de meeste energie?
A
Vet
B
Eiwitten
C
Glucose
D
Koolhydraten

Slide 5 - Quiz

Wat is geen bouwstof:
A
water
B
eiwitten
C
vitamines
D
mineralen

Slide 6 - Quiz

Waar of niet waar?
ATP ► ADP + P + energie.
A
waar
B
niet waar, energie hoort links van de pijl
C
niet waar, de P hoort rechts van de pijl

Slide 7 - Quiz

Welk molecuul bevat de meeste energie
A
ATP
B
ADP
C
AMP

Slide 8 - Quiz

Hoe noem je het proces waarbij energie vrijkomt?

Slide 9 - Question ouverte

bij welk proces wordt de meeste ATP gevormd?
A
aerobe dissimilatie
B
anaerobe dissimilatie
C
melkzuurgisting
D
alcoholgisting

Slide 10 - Quiz

geef de reactievergelijking van de aerobe dissimilatie

Slide 11 - Question ouverte

AEROBE DISSIMILATIE
ANAEROBE DISSIMILATIE
Vindt plaats in mitochondriën
Vindt plaats in cytoplasma
Met zuurstof
Zonder zuurstof
2 ATP per glucose
38 ATP per glucose
Melkzuurgisting

Slide 12 - Question de remorquage

ATP
melkzuur
gisting
aerobe dissimilatie
anaerobe dissimilatie
creatine fosfaat
CP

Slide 13 - Question de remorquage

a. Welke vorm van dissimilatie vind er plaats als iemand de 100 meter sprint?
b. wat is het eindproduct?

Slide 14 - Question ouverte

Een duursporter gebruikt als energiebron:
A
Uitsluitend glycogeen en glucose en vet
B
Uitsluitend de fosfaataccu
C
Vooral glucose
D
Zowel eiwitten, als vetten, als glycogeen

Slide 15 - Quiz

Energie kan uit eiwitten worden gehaald door middel van...
A
Anaerobe dissimilatie
B
Aerobe dissimilatie
C
Anaerobe en aerobe dissimilatie

Slide 16 - Quiz

Welke aminozuren MOETEN in de voeding aanwezig zijn?
A
essentiële aminozuren
B
niet-essentiële aminozuren

Slide 17 - Quiz

Wat waren de energiecentrales van de cel ook alweer?
A
Ribosomen
B
Motoreiwitten
C
Endoplasmatisch reticulum
D
Mitochondriën

Slide 18 - Quiz


Welk voedingsmiddelen worden met behulp van bacteriën gemaakt?
A
yoghurt en bier
B
bier en brood
C
yoghurt en zuurkool
D
wijn en zuurkool

Slide 19 - Quiz

a. Wat zijn voedingsvezels?
b. Waarom zijn vezels geen voedingsstoffen?
c. Noem twee voedingsvezels

Slide 20 - Question ouverte

aminozuren
glycerol
vetzuren
ureum
glycogeen
eiwitten
vetten
koolhydraten

Slide 21 - Question de remorquage

Slide 22 - Diapositive

Welke drie gassen gaan door een huidmondje het blad in/uit?

Slide 23 - Question ouverte

Geef de reactievergelijking van de fotosynthese

Slide 24 - Question ouverte

Wat is geen anorganische stof?
A
CO2
B
H2O
C
NH3
D
C6H12O6

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Hoeveel mmol/uur O2 verbruikt deze plant d.m.v. dissimilatie?
A
kun je niet zeggen
B
-0,25 mmol/uur
C
0,25 mmol/uur
D
0,50 mmol/uur

Slide 27 - Quiz

Hoeveel O2 wordt er door fotosynthese gemaakt bij verlichtingssterkte Q?
A
0,25 mmol/uur
B
0 mmol/uur
C
0,50 mmol/uur
D
niet te zeggen

Slide 28 - Quiz

Wat is vanaf verlichtingssterkte R de beperkende factor
A
CO2
B
Licht
C
CO2 of water
D
zuurstof

Slide 29 - Quiz

Vindt er bij verlichtingssterkte P fotosynthese plaats?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

NP = nettoproductie
BP = brutoproductie
D = dissimilatie
Hoe bereken je de nettoproductie glucose bij een plant?

Slide 31 - Question ouverte

Slide 32 - Diapositive

Om welk orgaan en welke stoffen gaat het bij vraag 16?
A
lever en eiwitten
B
lever en koolhydraten
C
darmen en eiwitten
D
darmen en koolhydraten

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Diapositive

Geef het antwoord op de vorige vraag:

Slide 35 - Question ouverte

Bekijk bron 8 op blz. 169, havo 4:
Welke energievorm zorgt na 10 seconden voor de meeste energie?
A
ATP
B
Fosfaataccu
C
anaerobe dissimilatie
D
aerobe dissimilatie

Slide 36 - Quiz

De volgende soort stoffen kunnen we zelf maken in ons lichaam:
A
mineralen
B
vitaminen
C
essentiële aminozuren
D
niet-essentiële aminozuren

Slide 37 - Quiz

Organismen zijn autotroof als zij:
A
van anorgansiche stoffen, organische stoffen kunnen maken
B
Van organische stoffen, anorganische stoffen kunnen maken
C
Als zij anorganische stoffen verbruiken
D
Als zij organische stoffen verbruiken.

Slide 38 - Quiz

NP =
A
BP + D
B
BP -D
C
voortgezette assimilatie
D
dissimilatie

Slide 39 - Quiz

Voor het laten rijzen van brood wordt gebruik gemaakt van alcoholische gisting. Welke stof zorgt voor het rijzen van het brood?
A
ethanol
B
ATP
C
koolstofdioxide
D
geen van allen

Slide 40 - Quiz

eiwitten worden afgebroken tot:
A
vetzuren
B
glucose
C
nucleotiden
D
aminozuren

Slide 41 - Quiz

Lipase wordt gebruikt bij de vertering van
A
vetten
B
eiwitten
C
koolhydraten
D
DNA

Slide 42 - Quiz

Als voeding bepaalde voedingsstoffen mist kan iemand als gevolg hiervan het volgende krijgen:
A
welvaartziekte
B
infectieziekte
C
SOA
D
gebreksziekte

Slide 43 - Quiz

Het vermalen van het voedsel gebeurt door het gebit. Dit is een voorbeeld van:
A
mechanische verkleining
B
chemische afbraak
C
enzymvertering
D
geen van alle antwoorden

Slide 44 - Quiz

pepsinogeen is een inactief enzym. Waardoor wordt het enzym actief gemaakt:
A
eiwitten
B
slijm van de maag
C
maagzuur
D
amylase

Slide 45 - Quiz

Bekijk bron 10 op blz. 209.
Welk enzym zal enzym A zijn van de 2e grafiek?
A
peptidase
B
pepsine
C
tryptase
D
amylase

Slide 46 - Quiz